Cuba

Swipe

Cuba zelfstandig onder Amerikaanse invloed

Historisch gezien was Amerika zijn grondgebied aan het uitbreiden. In dezelfde periode werden ook Puerto Rico en andere Spaanse koloniën door Amerika ‘bevrijd’. Op Cuba zette de Amerikaanse regering een 6000 man sterke legermacht in om, te beginnen bij Santiago de Cuba, Cuba in handen te krijgen. Er is niet veel inspanning voor nodig geweest om de Spanjaarden tot capituleren te dwingen, de tegenstander had slechts 700 soldaten ter plekke.

Bovendien werden de Amerikanen geholpen door de Cubanen die hen als bevrijders binnenhaalden. Die gedachte was snel ten einde, er werden zelfs geen Cubaanse vertegenwoordigers toegelaten bij de ondertekening van de capitulatie door Spanje. Na de ondertekening werd dan ook de Spaanse vlag vervangen door de Amerikaanse. Cuba had gewoon een andere bezetter gekregen. Tussen 1899 en 1902 stond Cuba onder Amerikaans militair bestuur. Gedurende die periode werd o.a. de wederopbouw van Cuba ter hand genomen en werd het land voorbereid op zijn onafhankelijkheid. Als gevolg van het zg. ‘Platt-amendement’, genoemd naar zijn indiener senator Orville Platt, zou Amerika te allen tijde militair in mogen grijpen als ze zich vanuit Cuba militair bedreigd zou voelen.

Verder moesten de Cubanen strategische doelen aan de VS verpachten. Ook had Amerika het vetorecht op buitenlandse leningen en verdragen die Cuba wilde aangaan. Deze wet was o.a. ook van toepassing op de Dominicaanse Republiek en San Salvador. Cuba werd dus weliswaar op 20 mei 1902 een zelfstandige staat, maar lag onder duidelijke invloedssfeer van de VS.

Er volgde nu een periode van corruptie en schandalen. Al in 1906 werd de belangrijkste rivaal in de verkiezingsstrijd tegen Tomás Estrada Palma, de eerste president van Cuba, vermoord. Uiteraard werd dit door de oppositie als een politieke moord beschouwd en men kwam in opstand. Estrada riep toen de Amerikanen te hulp en tussen 1906 en 1909 waren er weer vele Amerikaanse militairen op Cuba. In feite zag Cuba, in de ogen van de buitenwereld, geen kans om orde op zaken te stellen in eigen huis.

Onder Gómez en Menocal leek de rust weergekeerd, maar de corruptie beleefde gouden tijden. Dit zeer tot ongenoegen van vooral de zwarte bevolking, die op het eiland in de meerderheid was. Een en ander resulteerde in de oprichting van een politieke partij, speciaal voor Afro-Cubanen. Het antwoord was een blanke wet die een politieke partij op basis van ras verbood.

In 1912 brak er dan ook, zoals te verwachten viel, een opstand uit onder de Afro-Cubaanse bevolking, hard neergeslagen door de Cubaanse militairen onder het toeziend oog van, alweer, Amerikaanse militairen. De zwarte meerderheid van de Cubaanse bevolking besefte dat de blanken hun optreden ten opzichte van zwarten na de opheffing van de slavernij niet daadwerkelijk hadden gewijzigd.

Hoewel de Cubaanse economie een tijdelijke opleving doormaakte als gevolg van de Eerste Wereldoorlog in Europa, waar veel suikerraffinaderijen vernield werden, de stemming onder de Cubaanse bevolking werd er niet vrolijker op.

Voornamelijk als gevolg van de scherpe prijsdaling van de suiker, raakte Cuba na 1920 in een economisch slop. Wat er nog bestond werd door of namens Amerikanen gerund.

De Cubaanse studenten, zonder kans op een baan, laat staan op een carrière, gingen Martí weer bestuderen en begonnen weer een ‘Cubaans’ gevoel te krijgen. Zij gingen ook de betekenis beseffen die de zwarte bevolking voor Cuba had gehad en ze gingen de straat op om ‘Cuba libre’ te eisen. De studentenleiders hadden weliswaar een groot politiek inzicht, maar gevoed door de praktijk van alledag werden ook uiterst radicale ideeën ontwikkeld. Velen van hen overleefden hun overtuiging niet.

Inmiddels was de opvolger van de Cubaanse president Menocal, Alfredo Zyas (tenminste zo corrupt als zijn voorganger), aan een tweede ambtstermijn toe. Cuba besefte behoefte te hebben aan een sterke man, Zyas meende niet aan die voorwaarden te voldoen en de keus viel op Gerardo Machado, een aanhanger van Mussolini’s ideeën. Hij zorgde o.a. voor de aanleg van de centrale autoweg op Cuba en leek inderdaad Cuba’s ‘sterke man’ te zijn. Zó sterk dat hij zich tot enig kandidaat uitriep bij de verkiezingen in 1928. Dit viel natuurlijk verkeerd en er ontstonden verzetsgroepen tegen het bewind van Machado.

Opnieuw braken er rellen uit en opnieuw vonden vele jonge intellectuelen de dood. Machado’s bijnaam ’de slachter’, laat nauwelijks enige ruimte voor fantasie. Het werd zelfs de Amerikanen te bont en Machado ontvluchtte het land in 1933. Het was een chaos op Cuba, stakingen legden het land volkomen lam. Welles, de Amerikaanse gezant, wees een zoon van De Céspedes aan als opvolger voor Machado.

Nu was dat, politiek gezien, misschien geen onverdienstelijke gedachte, maar als je een land uit de narigheid moet halen zijn enig politiek inzicht en organisatietalent toch minimale eisen. Bij De Céspedes ontbraken beide en hij werd al na enkele maanden door een groep onderofficieren, onder invloed van radicale studenten, verdreven.

Professor Ramón Grau San Martin werd zijn opvolger en ook hij moest al snel het veld ruimen. Hij had echter in de drie maanden dat hij aan het bewind was wél het een en ander geregeld. Het Platt-amendement werd buiten werking gesteld, waarbij de militaire basis Guantánamo overigens Amerikaans bleef, de maximale werkdag werd tot acht uur teruggebracht en vrouwen kregen kiesrecht. Dit zeer tot ongenoegen van hoge militaire autoriteiten die tegen de burgerpresident in opstand kwamen, hetgeen op een bloedbad uitliep na de bezetting door officieren van Hotel Nacional.

Welles, nog steeds als Amerikaans vertegenwoordiger op Cuba, greep opnieuw in en benoemde een ambitieuze onderofficier, sergeant Fulgencio Batista, tot de nieuwe president van de republiek Cuba. De militairen gaven hun verzet op en Batista werd in 1934 de nieuwe sterke man op Cuba. Hij zou dat 25 jaar blijven.

De Tweede Wereldoorlog legde Cuba geen windeieren. De suikerprijzen schoten opnieuw als een raket omhoog en Batista had dan ook geen enkele moeite om via een min of meer eerlijke verkiezing, zijn voorganger Ramón Grau San Martin, te verslaan. Vier jaar later nam Batista niet zelf deel aan de verkiezingen, hij schoof een kandidaat namens hem naar voren. Deze had te maken met dezelfde tegenstander als Batista tijdens de verkiezingen van 1940, alleen de uitslag was anders, Grau San Martin won de verkiezingen en werd Cuba’s nieuwe president.

Aangezien hij tijdens zijn verkiezingscampagne de Cubanen van alles beloofd had, zette hij een hervormingsplan in werking dat erin voorzag dat alle Cubanen een beter bestaan zouden kunnen leiden. Inderdaad werden er een aantal hervormingen doorgevoerd, maar die waren zelden bestemd voor de gewone man. Diefstal en corruptie door overheidsdienaren vierden hoogtij.

Dat veranderde niet onder Grau San Martin’s opvolger Carlos Prío Sacarrás. Beiden hadden enorme bankrekeningen in het buitenland. Anarchie heerste in de straten van Havana, een stad die graag en veel bezocht werd door rijke en vakantie vierende Amerikanen vanwege de honderden gokhuizen en bordelen. Studentenbendes deden het Chicago van weleer herleven. Toch vond Batista, die inmiddels ‘opgeklommen’ was tot generaal, het beleid te liberaal en pleegde in 1952 opnieuw een staatsgreep.

De dag van 26 juli 1953 zal op Cuba altijd als een van de belangrijkste uit de geschiedenis van het land genoemd worden. Fidel Alejandro Castro Ruz, een jonge, politiek gedreven en vooral sociaal bewogen advocaat, voerde met een aantal manschappen een aanval uit op de Moncada kazerne in Santiago de Cuba. De aanslag mislukte, 8 strijders kwamen om het leven tijdens de aanval en meer dan 100 werden er gevangengenomen, van wie er 68 werden vermoord. Degenen die ontkwamen werden later opgepakt. Onder hen was Fidel Castro.

De aanslag haalde dagenlang de wereldpers en het bewind van Batista werd aan de kaak gesteld. Castro werd veroordeeld, maar tijdens zijn pleidooi formuleerde hij zijn eisen voor een vrij en vooral onafhankelijk Cuba. De speech kreeg grote bekendheid als ‘La historia me absolverá’, ‘De geschiedenis zal me vrijspreken’. Niettemin werd hij veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf, waarvan hij slechts 19 maanden uitzat in de modelgevangenis op het eiland Isla de la Juventud.

Castro en zijn trawanten kregen amnestie in verband met het feit dat Batista zichzelf weer tot president had verkozen. Ze werden verbannen en Fidel Castro en zijn broer Raúl, medestrijder van het eerste uur, belandden in Mexico. Daar begonnen nieuwe plannen om Cuba van Batista te ontdoen vaste vorm te krijgen, mede door toedoen van een Argentijnse arts die het ideaal had om geheel Latijns-Amerika van ongewenste elementen te bevrijden en van het imperialisme te ontdoen.

Zijn naam: Ernesto ‘Che’ Guevara, jarenlang het symbool van de vrijheid voor linkse jongeren over de gehele wereld. Met andere revolutionairen richtten ze de Beweging van de 26e juli op en met roodzwarte banden waarin het getal 26 om hun arm, zetten ze op 26 november 1956 koers naar Cuba. Hun vervoermiddel was de Granma, een oud jacht, gebouwd voor 12 personen, nu met 82 man aan boord.

Na een beroerde overtocht landden ze op 2 december op de zuidkust van Cuba nabij Manzanillo, westelijk van Santiago de Cuba, aan de voet van de Sierra Maestra. Hun aankomst was echter niet onopgemerkt gebleven en regeringstroepen maakten korte metten met het grootste gedeelte van de groep. Slechts 12 van hen wisten de bergen in te vluchten onder wie Fidel en Raúl Castro en Che Guevara.

Drie jaren volgden van guerrilla en oproep tot verzet tegen Batista via hun radio-omroep Radio Rebelde. De groep van Castro was niet de enige groep die zich verzette tegen het bewind Batista en het aantal volgelingen van Castro groeide gestaag, aanvankelijk onder de boerenbevolking van de Sierra Maestra. Later sloten vele andere revolutionairen zich bij hem aan. Behalve in het voeren van guerrilla bleek Castro een meester te zijn in het bespelen van de media. Vanuit de gehele wereld kwamen journalisten om hem te interviewen.

Zijn redenaarstalent hielp hem om duidelijk te maken wat hij wilde en waar hij voor stond. Castro kreeg wereldfaam. In de loop van 1958 werd duidelijk dat er een verandering op komst was. Dit ontging Batista evenmin en hij stuurde een grote legereenheid naar de Sierra Maestra om de rebellen tot de orde te roepen. Het leger had echter geen schijn van kans tegen de geoefende guerrillastrijders van Castro en sloeg op de vlucht.

Velen van hen sloten zich echter bij de revolutionairen aan, de opmars naar Havana kon beginnen. Batista wenste dat echter niet af te wachten en vertrok uit het land naar de Dominicaanse Republiek op 1 januari 1959. Op dezelfde dag trokken de troepen van Castro Santiago de Cuba binnen. Een nieuw tijdperk was begonnen.

10 prachtige bestemmingen in Cuba