Binnenland

Swipe

Paramaka

Hiërarchie

De stam der Paramakaners, een Surinaams marronvolk ontstaan uit weggelopen slaven, is onderverdeeld in drie lo’s (familieclans): de Asaiti, de Molo en de Antoisi. Een groep Asaiti’s die als laatste naar de Marowijnerivier trok, vond geen plaats meer aan de rivier en woont daarom landinwaarts in het dorp Atemisa. Aan het hoofd van een lo staat een stammoeder die de verdere familielijn bepaalt. Een lo wordt onderverdeeld in een aantal bee’s (gezinnen), die zich verwant achten met dezelfde stammoeder. Uit een lo wordt een granman (opperhoofd) van de stam gekozen. De Surinaamse overheid erkent de benoeming en betaalt het stamhoofd een salaris. Een ambtswoning, een buitenboordmotor voor het vervoer op de rivier en een uniform horen bij de arbeidsvoorwaarden.

De granman wordt bij zijn bestuurstaak bijgestaan door twee hoofdkapiteins. Voor de lokale besluitvorming heeft ieder dorp, afhankelijk van de leeftijd van de oudste kapitein, een of twee dorpskapiteins. Ook zij krijgen ondersteuning in de vorm van twee vrouwelijke en twee mannelijke basya (hulpkapiteins). Kapitein en basya zijn ambtenaren en daardoor verzekerd van een klein staatsinkomen. De notabelen komen in krutu (vergadering) bijeen voor het nemen van beslissingen of voor rechtspraak. Overtreders van kleine en grote vergrijpen kunnen tot aan de granman in hoger beroep gaan. Jongeren halen echter steeds meer hun schouders op en vertrekken per gemotoriseerde korjaal richting Paramaribo.

Taakverdeling

De Paramakaanse vrouwen bewerken het kostgrondje dat door de mannen aan het Surinaamse oerwoud is onttrokken. Tussen de omgekapte boomstammen verbouwen ze onder meer aardvruchten, ananas en peper. Groente wordt als (overbodige) luxe beschouwd en niet of nauwelijks gegeten. Behalve voor de moestuin dragen de vrouwen de zorg voor de kinderen en de huishouding. Een dagelijks terugkerende bezigheid is de bereiding van brood en kwak uit cassave. Kwak is een müsliachtige substantie die als maaltijd dient. Om kwak te verkrijgen, wordt de cassave geschild en drie dagen in water te weken gelegd. Vervolgens worden de aardvruchten geraspt en wordt het raspel drooggeperst in een matapi (korf). In een pan op hoog vuur bakken de vrouwen de cassavepap tot droge, houdbare korrels. Aangelengd met water vormt kwak een voedzame steen op de maag.

De mannen gaan vissen en jagen. In het gunstigste geval komen ze thuis met een pingo (bosvarken), hé (haas) of tapir. Maar voor de zekerheid houden slimme Paramakaners een aantal conservenblikken achter de hand. Misoogsten en achteruitgang in de wild- en visstand maken het moeilijk om alleen van de natuur te leven. Zo nu en dan vinden de mannen tijdelijk werk in de houtkap of gouddelving. Marronstammen kennen een polygame samenleving. Ook een Paramakaner man mag zich zoveel vrouwen permitteren als hij kan onderhouden. Voor elke vrouw is hij verplicht een kostgrond (moestuin) open te kappen en een hut en boot te bouwen. Om de vrede in een dorp te bewaren, wonen vrouwen van dezelfde man verspreid over verschillende dorpen aan de rivier.

Dorpsleven

De Paramakaanse dorpen bevinden zich op een strook van zestig kilometer lang aan de Marowijnerivier. De indeling van de dorpen vertoont onderlinge overeenkomsten. De lage houten huizen groeperen zich in familieverband rondom de faaka-tiki, de centrale offerplaats van het dorp. Op de plaats van het heiligdom worden voedsel, water en witte rum geofferd om de geesten van de voorouders gunstig te stemmen. Ook langs de paden naar de kostgronden plaatst men hier en daar swit’ sopi (sterke drank) voor de goden. De dagelijkse wandeling door het enge bos is immers niet zonder gevaar. Mochten de goden toch noodlottig toeslaan, dan komt men terecht in het kiin-osu (begraafhuis). Het lichaam wordt met kruiden gebalsemd en drie dagen in het houten uitvaartcentrum opgebaard. Familieleden hebben zo alle tijd om van hun dierbare afscheid te nemen.

De dag voor een begrafenis wordt de lijkwake afgesloten met een groot feest. Op olo-de (de dag van het gat) vindt de teraardebestelling plaats. Tijdens de begrafenisceremonie moeten alle dorpelingen, jong en oud, elkaar kussen. Er mag, ondanks hilarische toestanden, niet gelachen worden, anders krijgt men er met de takkenbos van langs. Het lachen vergaat eenieder wanneer een brandend sapje van kruiden en bladeren in de ogen van de aanwezigen wordt gegoten. Dit geeft de dorpsgenoten voldoende moed om de begrafenis bij te wonen. Na afloop volgt een rouwperiode van zes maanden.

Muziek en dans

Om de donkere avonden op te luisteren, de lichtgeneratoren draaien maar enkele uren, maken de Paramakaners graag muziek. Aleke is een muzieksoort die een enkele keer in de mondaine discotheken van Paramaribo wordt gedraaid. Zang en drumspel worden in een hoog tempo gecombineerd. De naam van de opzwepende muziek is vernoemd naar een Amerikaanse bezoeker, een zekere Alexander. De Amerikaan spoorde de muzikanten aan tot een steeds sneller ritme. Onder de indruk van zoveel ritmegevoel bij deze bakra (blanke), gaven de drummers de nieuw ontstane muziekstijl een naam afgeleid van de zijne: Aleke. Het orkest bestaat meestal uit drie drumspelers. De tun don geeft de constante maat aan, de pikin don het ritmische patroon en de gan don communiceert met de dansers.

Bij de awasa (schoonheidsdans) beelden de vrouwen hun schoonheid uit door flink te schudden met de heupen. De mannen laten met draaiende armbewegingen hun kracht en vaardigheden zien. De songe is de visdans. De vrouwelijke dansers gebruiken hun armen als vinnen om aan te tonen hoe de vis haar eieren beschermt, terwijl de mannen haar opjagen. Een wat rustigere avondbesteding is de mato. Dorpelingen vertellen elkaar in hun zangerige taal verhalen uit de overlevering. Vaak zijn het heldendichten over hun voorouders, de marrons.

Langatabbetje

Op Langatabbetje of Langatabiki zetelt het stamhoofd der Paramakaners. Het dorp heeft erg te lijden gehad van de binnenlandse onlusten. De Paramakaners voelden weinig affiniteit met de Aukaner rebel Ronnie Brunswijk en dat heeft het dorp duur moeten bekopen. Het stationsgebouw bij de landingsbaan en het logeergebouw werden vernietigd, en de trap aan het huis van stamhoofd werd door militairen als brandhout gebruikt. Langatabiki heeft een buurtfunctie. Er is een kerk van de Evangelische Broedergemeente (EBG), een polikliniek en een internaat voor jongeren uit de omgeving. Bij een bezoek aan het dorp moet u allereerst uw opwachting maken bij het dorpshoofd, in dit geval tevens het opperhoofd van de stam. Volgens de etiquette mag de granman niet rechtstreeks worden aangesproken. U dient uw vraag te richten tot een van de hulpkapiteins, die deze doorspeelt naar het stamhoofd In de buurt van Langatabbetje ontmoet u misschien de Frans-Guyanese waterpolitie. Hun felbeschilderde hoofdkwartier van de Gendarmerie Nationale bevindt zich in het dorp Apatu.

Grankreek en Lokaloka

Stroomopwaarts van Nason ligt de Grankreek, het vroegere magazijn van de rivierbewoners. In de hoogtijdagen van de balatawinning zochten balatableeders (balata-aftappers) in de omgeving van de Grankreek naar het taaie, rekbare melksap van de bolletrieboom. De grote stenen in de kreek werden door de arbeiders als verzamelplaatsen gebruikt voor kampeerspullen en balata. Voor veel Paramakaners is de Grankreek heilig, een gewijde plek voor goden en geesten. Het is dan ook ten strengste verboden zich in het kreekwater te wassen. De ongelovige badgast zou weleens voor straf door een spari (rog) met zijn giftige zweepstaart kunnen worden geslagen. Het laatste Paramakaanse dorp is Lokaloka. In het dorp of in het kampement aan de overkant kan op eenvoudige manier worden overnacht. Lokaloka beschikt over een winkel met onder andere conservenblikken en Parbobier.

Stoelmanseiland

Stoelmanseiland is aantrekkelijk vanwege de ligging op een splitsing van rivieren. Vlak voor Stoelmanseiland stroomt de Tapana-honyrivier in een wirwar van sula’s over in de Marowijne. Magnifiek zijn de Ketrevallen, Manbari-sula (man die schreeuwt), Singatete- en Pulugudu-sula. Vanaf het eiland heeft u uitzicht op het Lelygebergte, en het Gakabagebergte in Frans-Guyana. Stoelmanseiland was tijdens de binnenlandse oorlog het hoofdkwartier van Ronnie Brunswijk’s junglecommando. Dat was geen toeval, want ‘Stoeli’ was door zijn strategische ligging al lange tijd een militaire post en bestuurscentrum. De commando’s verjoegen de politieagenten en bestuurders en sloten het vliegveldje. Alleen journalisten begaven zich nog per korjaal ‘bovenop’ voor een exclusief interview met de toenmalige guerrillaleider, tegenwoordig parlementslid.

Op het eiland kan in een hangmattenkamp overnacht worden. De Marowijnerivier stroomt bij Stoelmanseiland over in de Lawa, het leefgebied van de Wayana-indianen, en in de Tapanahonyrivier met Aukaner dorpen langs de oevers.

10 prachtige bestemmingen in Paramaka en Suriname