Reizen vanuit Ushuaia (Argentinië)

Swipe

Antarctische en subantarctische eilanden in de Atlantische Oceaan

In het zuidelijk deel van de Atlantische Oceaan ligt een aantal eilanden met een antarctisch tot subantarctisch klimaat. Het zijn stuk voor stuk zeer geïsoleerde eilanden. De zee is hier zeer voedselrijk en trekt daarmee zowel zeevogels als zeezoogdieren aan. De eilanden bieden de zeevogels ideale broedplaatsen. Zeezoogdieren als zeeolifanten en pelsrobben vinden er stranden waarop ze hun jongen kunnen werpen en waar ze kunnen rusten. Kortom, het zijn eilanden met een zeer rijk dierenleven. Tot deze groep eilanden behoren (van west naar oost): Elephant, South Orkney-eilanden, South Georgia, South Sandwicheilanden, Tristan da Cunha, Gough, Nightingale, Inaccessible en Bouvet. Elephant, South Georgia, South Sandwicheilanden, South Orkney-eilanden, Tristan da Cunha, Gough, Nightingale en Inaccessible vallen onder Brits bestuur. Bouvet behoort tot Noorwegen.

Elephant

Elephant ligt ten noorden van de South Shetlandeilanden. Het eiland heeft zijn grote bekendheid gekregen door de reddingsoperatie van Shackleton. Een deel van zijn bemanning bleef hier immers op Point Wild achter, terwijl Shackleton met een handvol mannen verder ging naar South Georgia. Uiteindelijk werden de achtergelaten mannen hier op 30 augustus 1916 door het Chileense marineschip Yelcho opgehaald. Een buste van de kapitein van de Yelcho, Luis Alberto Pardo, een gedenksteen en plaquette herinneren aan deze gebeurtenis. Alle staan op de lijst van historische plaatsen en monumenten (nummer 53).

Op de stranden bij Point Lookout (61°17'Z 55°13'W) en op het kleine stukje laagland bij Point Wild (61°06'Z 54°52'W) broeden kinband-, macaroni- en ezelspinguïns. Op de kliffen nestelen Kaapse duiven, terwijl in de onderliggende puinhellingen Wilsons stormvogeltjes hun nesten hebben.

Landen bij Point Lookout is al moeilijk vanwege de vaak heftige deining, daarbij liggen de stranden meestal vol met Antarctische pelsrobben. Een zodiaccruise is dan vaak de enige oplossing om de dieren en het landschap van dichterbij te bekijken. Point Wild is, zo mogelijk, nog moeilijker te bereiken.

South Orkney-eilanden

De South Orkney-eilanden is een verzameling eilanden die circa 600 km ten noordoosten van Elephant ligt op 61°00'Z 45°00'W. De archipel bestaat uit vijf grotere eilanden, Coronation, Signy, Powell, Frederiksen en Laurie, een aantal rotsen en rotspunten, en de Inaccessible-eilanden. Ze beslaan in totaal meer dan 600 km2. Het merendeel van de eilanden is bedekt met gletsjers. Het is er over het algemeen winderig, mistig en nat.

De archipel is in december 1821 ontdekt door pelsjagers. In die tijd was de archipel dichtbevolkt door pelsrobben. Zoals op zoveel plaatsen duurde het niet lang voor (bijna) alle dieren gedood waren. Daarna waren de eilanden voor de pelsjagers niet meer interessant en hebben de dieren zich weer in aantal kunnen herstellen. Volgens sommige onderzoekers zijn er zelfs meer dieren dan er hier ooit geweest zijn.

Het eerste wetenschappelijk onderzoek werd gedaan op Laurie toen de Scottish National Antarctic Expedition onder leiding van William S. Bruce hier in 1903 overwinterde. Uit diezelfde tijd dateren het meteorologische station, het magnetisch observatorium, de hut Moneta House en het kerkhof. De overblijfselen van de hut, het station en het kerkhof staan op de lijst van historische plaatsen en monumenten in Antarctica ( nummer 42).

Begin 20e eeuw kwam de walvisvaart in alle hevigheid op. Vooral Noren vingen veel walvissen die meteen aan boord van de fabrieksschepen werden verwerkt. Echter, de botten kon men niet aan boord verwerken. Daarom werd in het seizoen 1920-1921 een walvisverwerkingsstation op Signey gebouwd. Het station verwerkte voor het merendeel de karkassen die door de schepen aangeleverd werden. Omdat de botten meer dan de helft van de olie van een walvis bevatten, kon men hierdoor de productie enorm verhogen.

Zoals zoveel eilanden in dit gebied worden ze door zowel Engeland als Argentinië geclaimd. De geïsoleerde eilanden zijn perfecte broedplaatsen voor veel zeevogels. Er zijn grote kolonies Adélie- en kinbandpinguïns. Ezelspinguïns komen in kleinere aantallen voor en er is slechts een enkel paartje macaronipinguïns. Wel zijn er grote kolonies zuidelijke reuzenstormvogels, grijze of zuidelijke stormvogels, Kaapse duiven, sneeuwstormvogels, Antarctische prions, Wilsons stormvogeltjes, keizersaalscholvers, zuidpooljagers en Antarctische jagers, zuidpoolkippen en diverse albatrossoorten, inclusief reuzenalbatrossen.

Door de grote hoeveelheid vocht komen mossen en grassen op veel plaatsen voor. In de voedselrijke wateren rond de eilanden leven Weddellzeehonden, zuidelijke zeeolifanten, bultruggen, dwergvinvissen en orka’s (zwaardwalvissen).

South Sandwicheilanden

De eilanden liggen ruim 500 km ten oostzuidoosten van South Georgia en 800 km ten oostnoordoost van de South Orkney-eilanden op 58°00'Z 27°00'W. De elf eilanden liggen verspreid in een boogvorm en beslaan meer dan 300 km2. De bekendste eilanden zijn Zavodovski en Montagu. Op Montagu ligt de hoogste top, Mount Belinda 1375 m. De andere eilanden zijn Bristol, Saunders, Visokoi, Candlemas, Vindication, Bellinghausen, Cook, Thule en (het kleinste eiland) Leskov.

Alle eilanden zijn van vulkanische oorsprong en de meeste hebben dan ook de typische vulkaanvorm en steile kliffen op zeeniveau. Vulkanische activiteit heeft zich nog tot in 1962 geopenbaard met enkele heftige uitbarstingen. Langs de oostkust van de eilanden loopt een van diepste troggen ter wereld met een diepte van 8264 m.

Enkele eilanden zijn geheel bedekt door een ijskap, andere gedeeltelijk en weer andere zijn geheel ijsvrij. Begroeiing beperkt zich tot groene alg (Prasolia) en hier en daar wat (korst)mossen. Alleen op Candlemas komt Antarctische smele (Deschampsia antarctica) voor.

De eilanden zijn het tehuis voor een groot aantal dieren: er broeden meer dan 1,5 miljoen kinbandpinguïns, er zijn grote Adéliepinguïnkolonies en kleinere ezelspinguïn- en macaronipinguïnkolonies. Verder broeden er de zuidelijke reuzenstormvogel, de zuidelijke of grijze stormvogel, het Wilsons stormvogeltje, de South Georgia-aalscholver en de subantarctische grote jager. In de wateren rondom de eilanden leven de Antarctische pelsrob, de zuidelijke zeeolifant, de Weddellzeehond, de krabbeneter en het zeeluipaard.

De zuidelijke eilanden zijn in januari 1775 door Cook ontdekt. Bellinghausen ontdekte de noordelijke eilanden Zavodovski, Leskov en Visokoi. Na hen volgden eigenlijk alleen walvisvaarders, pels- en robbenjagers.

Tijdens de Falklandoorlog (geschil tussen Argentinië en Engeland) waren ook deze eilanden onderwerp van dispuut. De eilanden bleven uiteindelijk, zoals ook de Falklandeilanden, tot het Britse rijk behoren.

In het gebied waar de eilanden liggen, waait vaak een straffe wind. Er is meestal laaghangende bewolking en het regent er bijna altijd. Dagen met mooi, helder weer zijn daarom zeldzaam. Deze omstandigheden maken landingen op de eilanden vaak onmogelijk. Vandaar dat de eilanden met deze grote dierenrijkdom en landschappelijk aantrekkelijke eilanden maar zelden in een route worden opgenomen.

South Georgia

Voor natuurliefhebbers en vooral voor vogels (pinguïns) is South Georgia een eldorado. De reizen beginnen vaak in Ushuaia of in Stanley op de Falklandeilanden. De laatste jaren worden er weer enkele reizen aangeboden die alleen South Georgia aandoen. De meeste reizen echter zijn combinaties van South Georgia, de Falklandeilanden, de South Shetlandeilanden en het noordelijk deel van het Antarctisch Schiereiland.

South Georgia wordt ook wel de ‘Galapagos van het zuiden’ genoemd, vanwege de enorme rijkdom aan dieren. Maar ook historische gebeurtenissen, de walvisvaart en zeehondenjacht hebben een grote stempel op het eiland gedrukt.

Het eiland is 170 km lang en gemiddeld 40 km breed en ligt tussen 53°30Z 35°30'W en 55°00'Z 38°40'W. Het landschap bestaat uit ruige bergruggen die voor meer dan de helft bedekt zijn met een ijskap. De hoogste berg is Mount Paget die 2934 m hoog is. De kustlijn wordt bepaald door diepe fjorden. Rond het eiland ligt een groot aantal kleinere eilanden en rotsen.

Ondanks de zuidelijke ligging en de grote invloed van de Drake Passage zijn de meeste baaien het hel jaar ijsvrij. De temperaturen variëren van min 20° C tot boven de 15° C. Het niet door ijskap en gletsjers bedekte gedeelte van het eiland is opvallend groen. Niet alleen het minstens twee meter hoge boendergras maar ook 25 inheemse vaste planten, 125 mossoorten, 85 levermossen, 200 korstmossen en 50 paddenstoelen geven kleur aan het eiland.

Er broeden dertig vogelsoorten, waaronder vier pinguïnsoorten: macaronipinguïns (meer dan 2,5 miljoen paar), koningspinguïns (400.000 paar verspreid over meer dan 30 kolonies), ezelspinguïns (100.000 paar verspreid over 200 kolonies) en kinbandpinguïns (slechts 5000 paar). De reuzenalbatros broedt voornamelijk op eilanden voor de kust (Bird en Prion). Verder broeden hier: de wenkbrauwalbatros, de roetkopalbatros, de noordelijke en de zuidelijke reuzenstormvogel, de Kaapse duif, de sneeuwstormvogel, de Witkinstormvogel, de Antarctische prion (meer dan 20 miljoen), het Wilsons stormvogeltje, het zwartbuikstormvogeltje en het grijsrugstormvogeltje, het South Georgia alkstormvogeltje, het alkstormvogeltje (meer dan 6 miljoen), de South Georgia-aalscholver, de kelpmeeuw, de subantarctische grote jager, de zuidpooljager, de Antarctische stern en de endemische South Georgiapieper.

Er verblijven hier enige miljoenen Antarctische pelsrobben, circa 300.000 zuidelijke zeeolifanten en in mindere mate zeeluipaarden en Weddellzeehonden.Tevens komen in dit gebied voor: de noordse vinvis, de zuidkaper, de dwergvinvis, de bultrug, de potvis, de orka of zwaardwalvis, griend, dolfijn van Peale en zandloperdolfijn. Een enkele keer is een blauwe of een gewone vinvis te zien.

RendierTijdens de walvisvaart- en robbenjagersperiode zijn veel dieren op South Georgia zo goed als uitgeroeid. Niet alleen vingen de jagers walvissen, pelsrobben en zeeolifanten, zij raapten ook eieren van de albatrossen, introduceerden rendieren en met de schepen kwamen ratten en muizen mee. De pelsrobben hebben zich inmiddels meer dan hersteld. De meeste walvissen zijn helaas nog steeds niet terug op het peil van voor de walvisvaart. De ratten hebben zich alleen op de eilanden voor de kust verspreid, maar doen weinig kwaad tussen de grote albatrossen. De rendieren hebben zich weten te handhaven en leven nog steeds in twee kudden. Er bestaan echter plannen om ook de rendieren te verwijderen van South Georgia.

De grootste bekendheid heeft South Georgia gekregen door de tocht die Shackleton maakte om de opvarenden van de Endurance, die in de Weddellzee gekraakt was door het ijs en daarna gezonken was, te redden. Dit heldhaftige verhaal kunt u vinden in het hoofdstuk geschiedenis. De meest bezochte plaatsen zijn:

Grytviken

Grytviken ligt aan een beschutte baai. Het is een van de natuurlijke havens op South Georgia die al vrij snel ontdekt werd door pelsjagers en walvisvaarders. De Noorse kapitein Carl Anton Larsen koos in 1904 deze plaats voor het bouwen van de eerste walvisverwerkingsfabriek op South Georgia. Een groot voordeel behaalde men uit het mengen van walvistraan met het spek van zeeolifanten. Dit bleek de kwaliteit van de uiteindelijke olie enorm te verbeteren. Er werkten op hoogtijdagen circa 300 mensen in de fabriek. Na afloop van het seizoen, in maart, bleven er slechts enkele mannen achter, die hier overwinterden. Tot 1964 was de fabriek ieder seizoen in gebruik. Daarna werd de fabriek overgenomen door de Japanse walvisvaarders. De vangsten liepen echter terug en steeds meer werden walvissen volledig verwerkt aan boord van de fabrieksschepen. In 1965 heeft men de fabriek in Grytviken gesloten.

De naam Grytviken komt uit het Noors en betekent zoveel als ‘de Stoofpotbaai’. De driepotige kookpotten die men hier in eerste instantie gebruikte voor het uitkoken van het spek tot traan, werden in Noorwegen gebruikt voor het koken van stoofpot. Viken betekent de baai.

De nu verlaten walvisverwerkingsfabriek zelf is (nog) niet toegankelijk vanwege de slechte staat waarin de gebouwen verkeren. Men heeft in de afgelopen jaren wel alle astbest uit de fabriek verwijderd. In 2006 is er op het terrein een soort route uitgezet waarbij met behulp van borden met foto’s en plattegronden uitgelegd wordt hoe de fabriek functioneerde.

Het voormalige managerhuis is gerestaureerd en fungeert nu als museum. Het is een natuurhistorisch museum waarin men aan de hand van foto’s en andere materialen zoveel mogelijk laat zien van de verschillende aspecten van South Georgia. Tevens zijn hier souvenirs te koop: van postzegels tot shirts. Betalen kan in verschillende valuta en met creditcards. Ook de Noorse kerk uit 1913 is volledig hersteld. Op enige afstand van de fabriek en het dorp ligt een kerkhof. Hier bevindt zich het graf van Sir Ernest Shackleton. Op het kerkhof zijn tevens diverse walvisvaarders begraven die onderweg waren naar South Georgia of die ter plaatse overleden zijn.

Om op het kerkhof te komen, moet u door een gebied met het hoge boendergras. Het is dan altijd oppassen voor de pelsrobben die hierin liggen te luieren. Langs het strand zijn veelal koningspinguïns te vinden. Op de heuvels achter het kerkhof broeden roetkopalbatrossen.

Tijdens de schemering komen duizenden stormvogeltjes terug van zee. Op deze manier vallen ze minder snel ten prooi aan grotere rovers, zoals de subantarctische grote jager, en kunnen met hun vangst van de dag naar hun nest en kuikens terugkeren.

Fortuna Bay

Fortuna Bay is een brede baai op 54°08'Z 36°49'W met begroeide hellingen waar vaak rendieren grazen. Het landschap wordt in het westen gedomineerd door het ruige gebergte van de Breakwind Ridge. Vanaf de imposante Königgletsjer loopt een snelstromende rivier naar de baai. Het gebied tussen het strand en de westelijke oever van de rivier is vrij toegankelijk. De grote koningspinguïnkolonie ligt op ongeveer anderhalve kilometer van het strand richting de gletsjer. Op de berghellingen broeden roetkopalbatrossen, Witkinstormvogels en zuidpoolsterns. Op de stranden liggen vaak zeeolifanten en pelsrobben.

Vanaf Fortuna Bay kan een 5,5 km lange wandeling gemaakt worden naar Stromness Harbour. Deze wandeling volgt een deel van de veel langere route die Shackleton heeft afgelegd om de fabriek bij Stromness te bereiken. Tijdens de wandeling moet een 300 m hoogteverschil overbrugd worden.

De Australische organisatie Aurora Expeditions biedt tijdens de scheepsreis met de Polar Pioneer de mogelijkheid om deel te nemen aan de zogenaamde Shackleton Crossing. Als goed getrainde wandelaar en bergbeklimmer kunt u in een kleine groep deelnemen aan deze driedaagse tocht van King Haakon Bay naar Stromness.

Stromness

Walvisstation bij Leith HarbourIn eerste instantie werd de beschutte Stromness Bay alleen gebruikt om fabrieksschepen te laten ankeren. Pas in 1912 werd de eerste fabriek aan land gebouwd om de walvissen te kunnen verwerken. Deze fabriek werd gebruikt door Sandefjord Whaling Co, Southern Whaling and Sealing Co en de Vestfold Whaling Co.

Het was de fluit van deze fabriek die Shackleton naar de bewoonde wereld leidde na zijn voettocht over de achterliggende bergrug. Later werden er aan dezelfde baai de fabrieken Leith en Husvik gebouwd. In 1931 werd de fabriek en het terrein van Stromness verkocht aan de South Georgia Co of Leith. De fabriek en werf werden daarna gebruikt voor het repareren van schepen. Nu zijn de fabrieken gesloten terrein vanwege de slechte staat van de gebouwen en de aanwezigheid van aanzienlijke hoeveelheden astbest, olie en andere schadelijke stoffen.

In de omgeving broeden ezelspinguïns en enkele koningspinguïns. Langs het strand liggen vaak zeeolifanten en ook hier wordt het boendergras door pelsrobben gebruikt als bed.

Hercules Bay

Hercules Bay is een kilometer brede baai omringd door indrukwekkende bergen, die op 54°07'Z 36°40'W ligt. Het kiezelstrand wordt begrensd door steile kliffen, waar tussendoor zich een enorme waterval naar beneden stort. Het is een van de beste plaatsen op South Georgia om macaronipinguïns te zien. Verder broeden hier roetkopalbatrossen, noordelijke en zuidelijke reuzenstormvogels.

Gold Harbour

Gold Harbour ligt op 54°37'Z 35°56'W en heeft een breed kiezel- en zandstrand tegen een adembenemend berglandschap waar over de Bertrabgletsjer zich een weg naar beneden baant. Achter het kiezelstrand en de bergen staan ontelbare koningspinguïns met hier en daar een paar ezelspinguïns. Het gebied rond de gletsjer en rondom de smeltwaterrivier waar de koningspinguïnkolonie is, is gesloten terrein. U kunt echter wel de massa zien en er lopen zoveel dieren van zee naar de kolonie en terug, dat er genoeg te zien, te fotograferen en te filmen is. Op het strand liggen zeeolifanten en pelsrobben. Aan de rechterzijde van het strand loopt een pad naar een uitzichtspunt over Gold Head.

Salisbury Plain

Koningspinguïns op Salisbury PlainSalisbury Plain herbergt een van de grootste koningspinguïnkolonies van South Georgia. Tot ver op de berghellingen staan de pinguïns. Op het strand is het een drukte van belang met dieren die van de kolonie naar zee gaan of uit zee terugkomen. In de zoetwaterpoeltjes wordt door veel dieren een bad genomen en wordt het verenkleed weer opgepoetst.

Er bestaat de mogelijkheid om een wandeling te maken naar een hogergelegen uitkijkpunt, zodat u de immense kolonie kan overzien. Tevens heeft u dan uitzicht op de Grace- en de Lucasgletsjer.

Buiten de koningspinguïns broeden hier ook: ezelspinguïns, roetkopalbatrossen, zuidpoolkippen, kelpmeeuwen, zuidelijke en noordelijke reuzenstormvogels, Witkinstormvogel, subantarctische grote jagers, zuidpoolsterns en South Georgiapijlstaarten. Achter de strandlijn groeit boendergras waartussen pelsrobben en zeeolifanten liggen te rusten. Salisbury Plain ligt aan de zuidkust van de Bay of Isles op 54°03'Z 37°19'W.

Bay of Isles

Prion en Albatross zijn eilanden die liggen in de Bay of Isles (54°01'Z 37°15'W). Om de broedende reuzenalbatros te beschermen is Albatross sinds 2005 gesloten voor toeristisch bezoek. Prion is slechts gedeeltelijk opengesteld voor toeristisch bezoek. Om zo min mogelijk schade aan te richten is er een pad van houten vlonders gemaakt. Prion is tijdens het broedseizoen gesloten (van de vierde week van november tot de tweede week van januari).

Elsehul

Elsehul is een inham aan de noordwestkust van South Georgia (54°01'Z 37°59'W). Vanwege de grote hoeveelheid pelsrobben kan meestal niet aan land gegaan worden. Maar het indrukwekkende landschap, de macaronipinguïns, wenkbrauw-, roetkop- en grijskopalbatrossen die hier broeden, maken een zodiaccruise tot een onvergetelijke belevenis.

Cooper Bay

De grootste attractie van Cooper Bay is de grote macaronipinguïnkolonie. Vanaf een van de landingsplaatsen kan via een (gemarkeerd) pad de heuvel opgelopen worden om zo goed zicht te krijgen op de kolonie. De berghellingen zijn begroeid tot een hoogte van circa 200 m, voornamelijk met boendergras.

Er zijn tevens een kleine kinbandpinguïn- en een ezelspinguïnkolonie. Tijdens een wandeling zult u ongetwijfeld het kleine bruine vogeltje, de South Georgiapieper, tegenkomen, dat hier ook broedt. De baai ligt aan de zuidkust van South Georgia op 54°47'Z 35°48'W.

Drygalskifjord

De Drygalskifjord is een fjord in het zuiden van South Georgia die meer dan 11 km landinwaarts loopt. (54°47'Z 36°03'W) De fjord wordt aan beide zijden begrensd door de Salvesen Range. Aan de rechterzijde bevindt zich de 2331 m hoge Mount Carse. De fjord eindigt tegen het front van een van de uitlopers van de Novosilskigletsjer. Het landschap is hier werkelijk adembenemend! Dicht bij het gletsjerfront foerageren vaak Wilsons stormvogeltjes. Uitgebreide beschrijving van de Falklandeilanden is in dit hoofdstuk te vinden onder Reizen vanuit Punta Arenas.

Tristan da Cunha eilandengroep

Noordelijker in de Atlantische Oceaan halverwege tussen Zuid-Afrika en Zuid-Amerika ligt een aantal subantarctische eilanden tussen 37°06'Z-37°25'Z en 12°13'W-12°42'W. Dit zijn Tristan da Cunha, Nightingale, Inaccessible en Gough. De eilanden worden slechts door een klein aantal schepen tijdens een trans-Atlantische oversteek aangedaan.

Tristan da Cunha

Het eiland Tristan da Cunha is ontstaan door vulkanische werking. Het hoge deel van het eiland heeft nog steeds de typische vorm van een vulkaankegel. De kegel heet Queen Mary’s Peak en is 2062 m hoog. Het bewoonde gedeelte is een basaltplateau dat tegen de vulkaan aan ligt. De oppervlakte van het eiland is slechts 96 km2.

Het eiland is ontdekt door de Portugees Tristão d’Acunha in 1506. Het duurde echter tot 7 februari 1643 voor er iemand aan land ging. De gelukkige was Claes Gerritsz Bierenbroodspot. Maar zoals Nederlanders op zovele plaatsen al hadden nagelaten, claimde hij het eiland niet voor de Nederlanden. In 1775 werd het eiland door de Oostenrijker Guilleme Bolts opgeëist voor keizer Jozef II.

Daarna werd het eiland door Amerikaanse pelsjagers als basis gebruikt. In korte tijd waren ook hier geen pelsrobben meer te vinden en de mannen verlieten bijna allemaal het eiland. In 1816 werd het eiland bezet door Britse soldaten. Toen in 1817 het garnizoen teruggeroepen werd, bleven enkele Britse onderdanen achter. Daarna werd de kleine gemeenschap een tehuis voor allerlei schipbreukelingen.

Het dorp kreeg een naam: Edinburgh of the Seven Seas. Slechts de vulkaanuitbarsting van 1961 heeft de 300 bewoners tijdelijk van het eiland verdreven. Geen van de bewoners twijfelde ook maar een moment toen ze twee jaar later terug konden keren. Ze verlangden allen naar de stilte en het betere klimaat van hun kleine woonplaats te midden van de ruige oceaan.

Er komen op het eiland slechts acht familienamen voor: Glass, Swain, Green, Rogers, Hagan, Repetto, Lavarello en Patterson. De naam Green is afkomstig van een Nederlandse schipbreukeling Pieter Groen uit Katwijk.

Op het eiland leeft de noordelijke rotsspringer (door de eilanders pinnamin genoemd), een pinguïn met uitzonderlijk lange, gele kuifveren aan beide zijden van de kop. Endemisch is de Tristanalbatros. Ook grote pijlstormvogel broedt op Tristan da Cunha. Buiten het seizoen zwerft deze vogel over de gehele Atlantische Oceaan tot aan Groenland toe. Verder broeden hier de subantarctische grote jagers, de geelneusalbatros (Moly), de zwarte albatros, de Kerguelenstormvogel, de Schlegelsstormvogel, de langvleugelstormvogel, de donsstormvogel, de breedbekprion, de witbuikstormvogel, de zwartbuikstormvogel, het alkstormvogeltje en de zuidpoolstern. Tegenwoordig heeft het eiland zelfs zijn eigen website: www.tristandc.com

Gough

Gough ligt circa 400 km ten zuidoosten van Tristan da Cunha. Ook dit eiland is een oude vulkaan. Rondom liggen diverse kleine eilanden en rotspunten. De archipel werd rond 1605 ontdekt door de Portugees Alvarez. Het eiland werd echter genoemd naar de Engelsman Charles Gough die het eiland in 1731 herontdekte. Bijzondere bewoners van het eiland zijn het Gough waterhoen en de zeldzame Gough gors. Het eiland is door Unesco op de lijst van Wereld Erfgoederen geplaatst.

Inaccessible

Inaccessible ligt op 17°18'Z 12°40'W ten zuiden en op redelijke afstand van Tristan da Cunha. Het eiland is ontdekt in 1652 door de bemanning van het Nederlandse schip ’t Nagtglas. Na het in kaart brengen en een poging om aan land te komen, heeft men de naam Inaccessible bedacht. De meer dan 250 m hoge kliffen maakten het onmogelijk om het eiland verder te verkennen. Later bleek het eiland toch niet zo ontoegankelijk en kon men de rijkdom aan vogels, andere dieren en planten vaststellen. Endemisch is de Inaccessible ral. Verder broeden er min of meer dezelfde vogels als op Tristan da Cunha. Het eiland is door Unesco op de lijst van Wereld Erfgoederen geplaatst.

Nightingale

Circa 15 km ten zuiden van Inaccessible liggen Nightingale, Middle en Stoltenhoff. Het eiland Nightingale is ook ontdekt door de bemanning van ’t Nagtglas. Zij noemden het ‘Gebroken Eylandt’, naar de vorm die het eiland in de verte heeft door de twee bergtoppen aan weerszijden van het eiland. Het meet slechts 3 km2.

Op Nightingale en de twee kleinere eilanden broeden de grote stormvogel, de Tristanalbatros en er is een grote kolonie noordelijke rotsspringers.

Bouvet

Zuidelijker en meer naar het oosten (54°25'Z 03°21'O) ligt Bouvet letterlijk van God en alle mensen verlaten. Het dichtstbijzijnde land ligt op meer dan 1600 km. Het eiland is 49 km2 groot en heeft een min of meer ronde vorm, die de vulkanische oorsprong verraadt.

Het eiland is voor ruim 90% bedekt met een ijskap. Aan de noord- en westkust zijn bijna 500 m hoge kliffen. Rondom het eiland ligt een groot aantal rotsen, waarvan er veel net boven water steken en daarmee erg gevaarlijk zijn voor de scheepvaart. Het hoogste punt is Olavtoppen met 780 m. Aan de noordoostkust zijn halverwege de vorige eeuw door een uitbarsting of aardverschuiving een laag plateau (Nyrøysa) en een strand (Westwindstranda) ontstaan.

Alhoewel er in het verleden grote aantallen pinguïns hebben gebroed, zijn er nu niet veel meer over. Een van de grootste oorzaken is de toename van Antarctische pelsrobben die de stranden in bezit hebben genomen. Er zijn nu nog kleine kolonies ezels- en macaronipinguïns. Verder broeden er Kaapse duiven, Antarctische prions, Wilsons en zwartbuikstormvogeltjes.

Het eiland is ontdekt door de Fransman Bouvet de Lozier die het eiland op 1 januari 1739 uit de mist voor zich zag opdoemen. Het duurde echter tot 1898 voor de exacte positie van het eiland kon worden vastgesteld door een Duitse oceanografische expeditie.

Bouvet is niet vrij toegankelijk. Via het Norsk Polar Institut dient een vergunning te worden aangevraagd. Het eiland wordt vanwege de grote afstand tot andere eilanden bijna nooit opgenomen in een route. Een enkele keer wordt er een reis speciaal samengesteld voor eilandverzamelaars en daar mag Bouvet natuurlijk niet in ontbreken.

10 prachtige bestemmingen in Antarctische en subantarctische eilanden in de Atlantische Oceaan en Antarctica