Kenia

Swipe

Antilopen (alfabetisch)

Bosbok

Hoewel hij veel voorkomt is de bosbok moeilijk te vinden. Dat heeft te maken met zijn leefgebied, bebossing of hoog grasland en waterrijke gebieden. Het zijn geweldige springers die met hun 80 centimeter hoogte gemakkelijk een obstakel van 2 meter nemen. De kleur varieert tussen geelbruin en grijs, oudere dieren zijn donkerder van kleur dan jonge. De hoorns staan iets gedraaid en kunnen bij mannetjes ongeveer 60 centimeter lang worden. Ze leven van bladeren en vruchten die ze ook uit de grond halen. Er wordt op hen gejaagd door alle grote roofdieren, maar doordat ze graag in het water en in drassige gebieden vertoeven, valt er ook nog wel eens een ten prooi aan krokodillen. Vluchtende bosbokken zijn herkenbaar aan hun rechtopstaande staart.

Dikdik (Guenther’s)

Ze zijn wat kleiner dan de meer voorkomende Kirk’s dikdik en zijn daarmee de allerkleinste antilope die u in Kenia kunt vinden. Verder onderscheiden ze zich door de grijze nek, schouders en flanken. Ze worden maar 35-40 centimeter hoog. Ze hebben een tamelijk lange snuit die beweeglijk is als een slurfje. U zult verder tevergeefs zoeken naar de witte oogvlek zoals bij zijn soortgenoot. Net als de Kirk’s dikdik hebben de mannetjes korte hoorntjes.

Dikdik (Kirk’s)

Bijna de kleinste van de antilopen, nauwelijks 40 centimeter hoog. Ze zijn bruin tot bruingrijs en hebben korte, spitse hoorns (alleen de mannetjes) en een kort staartje met een witte punt. Ook rond de ogen zijn ze wit. Men treft ze aan in lage en doorgaans dichte bebossing. Behalve bij roofdieren zijn ze ook bij de inlanders geliefd vanwege hun vacht en het vlees. Meestal leven ze in paren, de jongen blijven bij de ouders totdat ze volwassen zijn.

Duiker

Er bestaan wel tien soorten duikers, in grootte variërend van 55 centimeter tot bijna 1 meter. Een uitzondering wordt gevormd door de blauwe duiker die slechts 40 tot 45 centimeter hoog is. Wat leefwijze betreft zijn er veel overeenkomsten. Meestal wordt het onderscheid gemaakt aan de hand van de kleur van de vacht. Zo is er onder andere een blauwe, een rode en een zwartvoorhoofdduiker. De meest voorkomende is de gewone duiker (hoewel ook de bosduiker gewone duiker wordt genoemd), ook wel Grimm’s duiker of savanneduiker genoemd. Deze heeft een aantal kleuren, en lijkt enigszins gespikkeld, hoewel de onderzijde bijna wit is. Ze hebben een rossig of zwart kuifje, waardoor ze ook nog wel kroonduiker genoemd worden.

De hoorns zijn recht en ongeveer 15 centimeter lang, aan de onderzijde enigszins geribbeld. De gewone duiker kunt u, behalve in moerasgebieden en woestijnen, overal aantreffen, al verblijven ze bij voorkeur in een omgeving waar ze zich kunnen verbergen. Ze kunnen lang zonder water en leven in hoofdzaak van bladeren en vruchten. In tijden van schaarste jagen (!) ze ook wel op parelhoenders. Ze hebben veel natuurlijke vijanden, waaronder grotere slangen, roofvogels en bavianen en trekken er meestal zelfstandig of in paren op uit, zowel overdag als gedurende de nacht.

Elandantilope

De elandantilopen zijn gemakkelijk herkenbaar. Ze worden 1,80 tot 2 meter hoog, zijn grijsachtig tot diep roodbruin en over de flanken voorzien van een variabel aantal witte strepen. Hun oren zijn lang en spits en staan enigszins opzij. Opmerkelijk is ook de halskwab. De hoorns van het mannetje kunnen 1,25 meter lang worden, die van het vrouwtje ongeveer 70 centimeter, bij beide zijn ze schroefvormig.

Ze leven in een savannegebied maar komen ook in de omgeving van bossen voor. Hun voedsel bestaat uit bladeren, knollen en vruchten. Als er voldoende voedsel met veel vocht aanwezig is (ze zijn berucht bij boeren die knolgewassen of bijvoorbeeld meloenen verbouwen) hebben ze geen water nodig. De leeuw is hun grootste vijand, hoewel hyena’s het ook vaak op jonge dieren voorzien hebben. Ze leven in kleine groepen, behalve tijdens de trek.

Grant’s gazelle

Van de twee meest voorkomende gazellen soorten zijn de Grant’s gazellen het grootst. De bovenzijde is bruin van kleur, de onderzijde is wit. De kop is voorzien van een witte streep en de onderzijde van de kin is eveneens wit. De staart is voorzien van een fraaie zwarte kwast. De hoorns kunnen bij het mannetje ongeveer 75 centimeter lang worden, bij het vrouwtje ongeveer 40 centimeter. Ze staan iets naar achteren gebogen, buigen aan het uiteinde weer terug en zijn voorzien van een aantal zwarte ringen. Ze leven op grasvlakten, in steppegebieden en in struiksavannen, waar ze zich voornamelijk met gras en bladeren voeden. Het zijn prooidieren voor de leeuw en de luipaard, maar jonge dieren vormen ook een smakelijke maaltijd voor hyena’s, slangen en roofvogels. Ze kunnen lang zonder water. Ze trekken er in groepen op uit, het aantal kan variëren van een tiental tot duizenden tijdens de trek.

Thomson’s gazelle

Waar Grant’s gazellen zijn, zijn de Thomson’s gazellen niet veraf, ze leven namelijk van kort gras en mogen graag de gebieden waar Grant’s gazellen gepasseerd zijn, verder afgrazen. De Thomson’s gazelle is gemakkelijk van de Grant’s gazelle te onderscheiden door de donkere streep die over de flanken loopt en het bruin van het wit scheidt. Ze zijn bovendien een stuk kleiner en worden maximaal 65 centimeter hoog, al valt dat in de vlakte niet zo op. Het aantal per groep is doorgaans hoger, per mannetje trekken zo’n 50 tot 60 vrouwtjes mee. Doordat ze kleiner zijn worden ook de volwassen exemplaren door hyena’s aangevallen, de jongen moeten ook oppassen voor bavianen.

Gerenoek (girafgazelle)

De bijnaam zegt iets over de bouw van deze gazelle. Dankzij de lange nek is hij gemakkelijk te onderscheiden van elke andere antilopensoort. Bovendien zijn ze veel zeldzamer. De kleur is geelbruin en opmerkelijk is de donkere streep die vanaf de kop via de nek naar de rug loopt en daar soms zeer breed wordt. De hoorns lijken op die van de andere gazellen soorten, licht gebogen naar achteren, aan het einde terugkomend en voorzien van zwarte ringen. Hij leeft van bladeren, vruchten en boomschors en geeft er de voorkeur aan dit allemaal zo hoog mogelijk weg te halen, waardoor de gerenoek vaak op zijn achterpoten graast. Hij moet vrijwel elk roofdier tot zijn natuurlijke vijand rekenen, op jongen wordt bovendien door kleine roofdieren en roofvogels geaasd. Ze trekken op in kleine groepen, vaak in het gezelschap van Grant’s gazellen.

Gnoe (wildebeest)

Hoewel wildebeest in principe de Engelse benaming is, wordt deze ook in het Nederlands vaak gebruikt. Op het eerste gezicht lijken ze elk moment in snikken uit te kunnen barsten, maar dat is, ondanks hun droevige uitdrukking, nimmer waargenomen. Ze worden bijna 1,5 meter hoog en hebben een grijsachtige kleur. Vanaf de hals naar achteren zijn ze getooid met lichte verticale strepen. Hun kop lijkt wat groot voor het lichaam en is voorzien van een brede snuit, waaronder een baard die in hun hals doorloopt. Nét als hun manen is deze beharing grijsachtig. De mannetjes hebben ongeveer 80 centimeter lange hoorns (de vrouwtjes moeten het met de helft doen) die horizontaal over hun kop naar buiten lopen en vandaar weer terug naar binnen draaien. Als de jongen geboren worden, zijn ze geelachtig van kleur, maar dat is na ongeveer drie maanden overgegaan in grijs. Het is trouwens opmerkelijk dat zo’n jong al na een paar minuten met de groep mee kan draven. Aan de andere kant: 50% van de jongen sterft door uitputting.

Gnoes maken vaak de indruk rood of bruin te zijn, maar dat heeft te maken met het stof van het gebied waar ze in leven. Doordat ze vaak met grotere groepen optrekken werpen ze namelijk nogal wat stof op. Een groep bestaat uit ongeveer 50 tot 100 dieren. Ze leven in hoofdzaak van gras en hebben regelmatig water nodig. Op het heetst van de dag treft u ze vaak aan in de schaduw van bomen. Vrijwel elk roofdier is een natuurlijke vijand, maar meer dan de helft van het aantal gnoes sterft een natuurlijke dood, vooral als gevolg van runderpest.

Hartenbeest

Er zijn vier soorten hartenbeesten waarvan er drie in Kenia voorkomen: Coke’s hartenbeest, ook wel kongoni of kongoni hartenbeest genoemd, Jackson’s hartenbeest en Hunter’s hartenbeest of hirola. Het Liechtenstein’s hartenbeest komt alleen in Tanzania voor. Het hartenbeest wordt ongeveer 1,4 meter hoog en heeft een opvallende bouw, het lijf loopt naar achteren af. De lichtbruine kleur met een hoog, donkerder gekleurd voorhoofd zijn kenmerkend voor het hartenbeest, maar vooral de geringde hoorns maken dat ze gemakkelijk herkenbaar zijn. De tot 70 centimeter lange hoorns komen vlak bij elkaar uit de kop en staan in een V-vorm. De uiteinden ervan staan enigszins naar binnen gebogen.

Het hartenbeest leeft in groepen van ongeveer 50 dieren, maar tijdens het droge seizoen, wanneer ze allemaal naar plaatsen trekken waar nog voedsel aanwezig is, kan dat aantal oplopen tot enkele duizenden. Hun voedsel bestaat uit gras en bladeren. Vaak zijn ze te zien in gezelschap van gnoes, zebra’s of struisvogels. Ze kunnen heel lang zonder water. Als prooidier zijn ze zeer gewild bij alle soorten roofdieren. Coke’s hartenbeest is het meest voorkomend, Hunter’s hartenbeest is een zeldzame verschijning. .

Impala

De impala wordt tot bijna 1 meter hoog en wordt gerekend tot de fraaiste onder de antilopen. Het is een slank dier dat zich snel kan voortbewegen en die met geweldige sprongen zijn belager vaak te snel af is. Ze zijn herkenbaar aan de roodbruine kleur op de rug die tamelijk abrupt overgaat in een lichtere kleur waardoor het lijkt of ze een dekje op hun rug hebben. Ze zijn bijna wit aan de onderzijde en aan de binnenzijde van de poten. Ze hebben een witte oogvlek en een bijna zwarte band rond de staart en over de lengte van de staart. Het mannetje is de hoorndrager en heeft ongeveer 90 centimeter lange, iets achterover geplaatste hoorns, voorzien van donkere ringen, aan de einden wat teruglopend.

Het voedsel van de impala bestaat uit kort gras, bladeren en vruchten van bomen en struiken. Ze leven in groepen waarin plaats is voor maximaal ongeveer 200 dieren. Doorgaans bestaat een groep impala’s echter uit ongeveer 50 dieren. Jonge mannetjes trekken vaak samen op. Omdat ze slecht buiten vocht kunnen, leven ze meestal in de omgeving van water en vallen, behalve aan vrijwel elke roofdiersoort, ook ten prooi aan krokodillen.

Klipspringer

De klipspringer wordt ruim een halve meter hoog en is een elegante maar ook schuwe verschijning die leeft in rotsachtige gebieden, zelfs tot op zeer grote hoogte. Het zijn geweldige springers die op de kleinste oneffenheden houvast vinden. Ze leven in paren, soms heeft een mannetje twee vrouwtjes, en kunnen lange tijd doodstil staan, bedacht op elk onverwacht geluid of een beweging in hun omgeving. Niet ten onrechte, de klipspringer staat hoog op het menu van kleinere roofdieren zoals de wilde kat, de hyena, de python of zelfs de baviaan. Jonge klipspringers vallen ook ten prooi aan roofvogels.

De klipspringer leeft van gras en is gemakkelijk te herkennen aan de korte staart en de uitstaande ronde oren. De bovenzijde van de klipspringer is goudgeel of zandkleurig, een beetje afhankelijk van het leefgebied. De onderzijde en de poten zijn lichter van kleur. Ze hebben opvallende witte ringen om de ogen, een witte snuit en een witte bef. Het mannetje draagt korte, puntige hoorns die 15 tot 20 centimeter lang kunnen worden. Het vrouwtje draagt tweemaal per jaar, het jong blijft een jaar onder de hoede van de ouders.

Koedoe

Er bestaan twee soorten koedoes, de grote en de kleine koedoe. De kleine koedoe onderscheidt zich van zijn grotere naamgenoot vanwege zijn hoogte (ongeveer 1 meter) en het ontbreken van manen, waarvoor in de plaats een fraaie lichte, bijna witte band gekomen is.

De koedoe heeft een grijsbruine vacht en wordt ongeveer 1,5 (1) meter hoog. De mannetjes hebben prachtig gedraaide hoorns die langer kunnen worden dan 1,5 (0,8) meter en manen vanaf de kin tot tussen de voorpoten. Deze manen ontbreken bij de kleine koedoe. Ze zijn in elk geval gemakkelijk herkenbaar aan een variabel aantal lichte, bijna witte, verticale strepen over de flank. Hun leefgebied bevindt zich vooral in heuvelland, bij voorkeur in de buurt van water in groepen van ongeveer 10 dieren. Oudere mannetjes leven solitair, alleen tijdens de paartijd zoeken ze de groepen op. In de droge seizoenen komen er kudden voor van meer dan 100 exemplaren.

Het zijn geweldige springers en op de vlucht, de staart recht omhoog, maken ze van een 3 meter hoge hindernis geen probleem. Ze leven van bladeren en gras en hebben, nét als de andere antilopen soorten veel natuurlijke vijanden.

Rietbok

Met een hoogte van 75 centimeter en een licht- tot roodbruine kleur onderscheidt de rietbok zich nauwelijks van andere antilopen soorten. Wellicht herkent u hem aan de staart, deze is zeer behaard. Van dichtbij is de herkenning gemakkelijker, onder elk oor bevindt zich een onbegroeid stuk huid. Verder heeft de rietbok een witte bef en een lichte onderzijde. De ongeveer 30 centimeter lange, geringde hoorns zijn schuin achteruit geplaatst en komen aan de uiteinden iets naar voren. Hij houdt zich het liefst op in dicht struikgewas, waar hij zich ook verbergt voor zijn vele natuurlijke belagers. Pas op het moment van ontdekking komt hij in actie, hij springt hoog op, slaat met de achterpoten en vlucht, soms het water in.

De rietbok leeft van waterrijke grassen en vruchten. Hij trekt er alleen op uit, soms paarsgewijs en een enkele keer in kleine groepjes met een maximum van 10 dieren. Tijdens de paartijd gedragen de mannetjes zich uiterst agressief. De vrouwtjes krijgen één jong dat bij haar blijft tot het, na ongeveer 1,5 jaar, geslachtsrijp is. Alle katachtigen behoren tot hun natuurlijke vijanden, maar ook hyena’s en wilde honden mogen graag een rietbok verorberen.

Sabelantilope

De sabelantilope heeft zijn naam aan zijn hoorns te danken, waaraan u hem dan ook onmiddellijk zult herkennen. Prachtige donkergekleurde, licht naar achter gebogen, geringde hoorns die bij het mannetje langer dan 1,5 meter kunnen worden (bij het vrouwtje iets lichter en korter) sieren zijn kop. Aan het einde wijken de hoorns wat uit elkaar. De sabelantilope is roodbruin van kleur, waarbij het vrouwtje lichter van kleur is dan het mannetje dat met het stijgen van de jaren bijna zwart kan worden. Beide hebben korte manen vanaf de kop tot op de rug die over het algemeen precies dezelfde kleur hebben als de huid.

De groepen kunnen tot 25 dieren omvatten en het oudste vrouwtje heeft de leiding ervan. Jonge mannetjes blijven in de groep tot ze ongeveer drie jaren oud zijn en worden dan verstoten. Vaak vormen ze een aparte groep die dan uitsluitend uit mannetjes bestaat. Daar ontstaat nog wel eens verschil van mening en ze kunnen behoorlijk vechten om de leiding. Ze doen dat door, in geknielde houding, met de hoorns en de koppen tegen elkaar te slaan. Sabelantilopen leven in boomsavannen en bij water, waar ze zich voeden met gras en bladeren. De grotere roofdieren, maar ook krokodillen, behoren tot hun natuurlijke vijanden.

Spiesbok (oryx)

Ook bij dit dier heeft de naam alles met zijn hoorns te maken. Deze zijn kaarsrecht, spits toelopend, voorzien van een variabel aantal ringen en kunnen meer dan 2 meter lang worden. De dieren worden ongeveer 1,4 meter hoog en zijn bruin tot lichtgrijs van kleur met een prachtig zwart-wit getekende kop. Ze leven in paren of in middelgrote groepen, hoewel de groepsgrootte in de droge tijd tot meer dan 200 exemplaren kan oplopen.

Het is een van de weinige antilopen soorten die de hoorns gebruikt als verdedigingswapen en het spreekt voor zich dat elke aanvaller daar ontzag voor heeft. De moeder verdedigt niet alleen zichzelf maar ook de jongen. Zelfs voor de mens heeft de spiesbok weinig ontzag en is dan ook gemakkelijk benaderbaar hoewel dit met de nodige omzichtigheid dient te geschieden. Ze houden van variatie in de maaltijd, maar lusten vooral vochthoudende grassen en vruchten. Ze kunnen daardoor uitstekend lange tijd zonder water. De leeuw en het luipaard zijn hun voornaamste vijanden, maar vrijwel elk roofdier valt jonge spiesbokken aan.

Topi

De topi is lichtbruin tot roodbruin van kleur, de onderkant van de buik en de onderbenen zijn veel lichter en lijken soms wel geel. De zijkanten van de poten kunnen vanaf de buik tot kniehoogte echter zeer donker van kleur zijn. Ze worden ongeveer 1,25 meter hoog en dragen opgaande, iets naar achter gebogen, geringde hoorns die ongeveer 70 centimeter lang zijn. Ze hebben een enigszins lange kop met een zwarte snuit. Ze kunnen in vrijwel elke vegetatiesoort overleven en kunnen lange tijd zonder water. U treft ze dan ook zowel aan op droge savannen als in zeer vochtige gebieden.

De topi heeft een beetje agressief karakter en valt, in het nauw gedreven, ook mensen aan. Hij leeft van gras en bladeren en in tegenstelling tot andere antilopen soorten die lang zonder water kunnen, is de topi geen liefhebber van vruchten. De leeuw is zijn belangrijkste natuurlijke vijand, maar ook de hyena schuwt de strijd met de topi niet en wint dat ook meestal. De kleinere dieren zijn ook een prooi voor klein wild en roofvogels. Meestal vormt de topi kleine tot middelgrote groepen, behalve in de droge tijd, dan kan het groepsaantal hoog oplopen.

Waterbok

De waterbok is een antilopen soort die er ook zijn mag vanwege zijn hoorns. Ze zijn schitterend gevormd en lopen iets naar achteren, schuin omhoog en komen aan de punten weer iets naar binnen. De hoorns zijn voorzien van fraaie lichte ringen. Het dier is, behalve aan zijn hoorns, herkenbaar aan zijn witte snuit, witte wenkbrauwen, witte bef en vooral aan de witte ring rond zijn betrekkelijk korte staart. Hij is tamelijk ruig behaard waarbij vooral het haar op de borst opvalt.

De waterbok wordt ruim 1,35 meter hoog en u treft hem aan, de naam zegt het al, in waterrijke gebieden. Hij kan ook zwemmen als de beste, zelfs over grotere afstanden, waarbij hij vrijwel geheel onder water verdwijnt. Hij kan niet zonder water en leeft van waterhoudende grassoorten, vruchten en knollen. Alle grotere roofdieren loeren op hem, maar ook de krokodil is er niet vies van. Het is een verwoede vechtersbaas en valt ook mensen aan als hij geen uitweg ziet. De waterbok leeft in kleine tot middelgrote groepen, maar zelden worden er meer dan 20 bij elkaar aangetroffen.

10 prachtige bestemmingen in Kenia