Suriname

Swipe

Landschap

De kustvlakte

De vergelijking tussen Suriname en de Caribische eilanden houdt op bij de kust. Hier geen witte zandstranden omzoomd door een aaneengesloten rij palmbomen, maar modderbanken en kleigronden. De enige uitzondering op de kleikust vormen de zandstranden rond de indianendorpen te Galibi in het oosten van het land. Door de noordwestelijke zeestroom wordt slib uit de Amazonerivier aangevoerd dat zich als zand- en modderbanken voor de kust van Suriname afzet. De zandbanken aan de monding van de rivieren bemoeilijken bovendien de zeescheepvaart.

De oorspronkelijke kustlijn van Suriname lag duizenden jaren geleden tientallen kilometers zuidelijker dan nu. Voor de kust lag een waddengebied afgesloten van de zee door een reeks zandbanken. In een periode waarin de zeespiegel daalde, kwam het waddengebied droog te liggen en ontstond een natuurlijke inpoldering, slechts onderbroken door kleine riviertjes. Door de taaie kleigrond kon het water vooral in de regentijd slecht in de bodem wegzakken, waardoor een drassig gebied is ontstaan met moerasbegroeiing. Verder landinwaarts heeft de gebrekkige afvloeiing van het water en het hoge zoutgehalte van de grond geleid tot afsterven van de moerasvegetatie, waardoor een obscuur ‘skelettenlandschap’ is ontstaan.

Het Surinaamse moerasgebied wordt hier en daar onderbroken door droge lang-gerekte zandwallen, ritsen genaamd. Deze heuvel-eilandjes in het moeras werden door de eerste inheemsen, de indianen, bewoond en het omliggende land werd door drainage en op-hoging geschikt gemaakt voor de landbouw. De eerste kolonisten profiteerden van deze goede landbouwgrond en vestigden hun plantages aan de bovenlopen van de rivieren. Tegenwoordig doen de uitgestrekte rijstpolders van de kustdistricten Nickerie en Saramacca sterk denken aan een oer-Hollands polderlandschap, alleen de molens ontbreken.

De ongeveer 350 km lange kustvlakte strekt zich in een strook laagland uit, in breedte variërend van 50 km in het oosten van Suriname tot 150 km in het westen. Het is het meest gecultiveerde gebied. Het grootste deel van de bevolking concentreert zich rond Paramaribo en in de landbouwdistricten ten westen van de stad.

Savanne

Ten zuiden van de Surinaamse kustvlakte bevinden zich van oost naar west uitgestrekte witte zandvlakten, hier en daar afgewisseld met grassen en struiken. Op deze ondergrond, harder dan de kustvlakte, ligt ook het vliegveld dat zijn onofficiële naam Zanderij te danken heeft aan een zandgroeve, die daar vroeger gelegen was. De aanwezigheid van de droge savannen in het tropische Suriname is grotendeels kunstmatig ontstaan en in stand gehouden. In het verleden zijn door uitspoeling van de bodem door regenwater de donkere en vruchtbare bestanddelen van de grond weggestroomd en is de witte onderlaag aan de oppervlakte gekomen. De weinige vegetatie die op deze arme zandgronden kon bestaan, werd verder afgebrand door bewoners om hun leefgebied overzichtelijk te houden. Dicht tegen de rand van het zuidelijker gelegen bos was er immers kans dat wild op de savanne naar voedsel zou komen zoeken.

Het bekendste savannegedeelte in Suriname is waarschijnlijk Jodensavanna, genoemd naar de eerste Portugees-joodse immigranten die in de 17e eeuw naar Suriname kwamen en er een bloeiende nederzetting vestigden. De stenen restanten van hun gemeente worden door de weinige indiaanse bewoners van het gebied onderhouden. De savannegordel is tegenwoordig slechts dunbevolkt. Bewoners van kleine indianen- en marrondorpen in de savanne zoals Santigron (zandgrond) op 30 km ten zuidwesten van Paramaribo leven van de opbrengst van houtkap, landbouw, jacht en visserij. Daarnaast hebben enkelen een betrekking in de stad bij lanti (de overheid) of ze verkopen houtsnijwerk en groenten op de markt.

In het uiterste zuiden tegen de grens met Brazilië ligt nog een savannegebied, de Sipilawini-savanne, waar veel archeologische vondsten zijn gedaan.

Binnenland

Onder de savannegordel ligt het bos, zoals Surinamers het tropisch regenwoud noemen. Ongeveer 80% van het Surinaamse grond-gebied bestaat uit berg- en heuvelland begroeid met oerwoud. Sterk kronkelende rivieren voeren het regenwater van de hoger gelegen gebieden af naar zee. In de oertijd zijn door vulkanische uitbarstingen in de aarde, vooral ten zuiden van het huidige stuwmeer, gebergten ontstaan. Het opvallendst is het Wilhelminagebergte met de Julianatop (1280 m) als hoogste punt. Andere bergen zijn de kale, steile granietrotsen die door hun gebrek aan begroeiing hoog aandoen. Deze eilandbergen, zoals de Voltzberg en het Kasikasima-gebergte, zijn ontstaan doordat het omliggende landschap sneller afsleet als gevolg van erosie en verwering dan de harde granietreuzen. Door deze invloed van weer en wind kwamen lateriet- en bauxietlagen aan de oppervlakte te liggen die de bodem een roodbruine kleur geven. Het Bakhuys-, Lely- en Nassaugebergte zijn voorbeelden van bauxietplateaus die boven het landschap uitsteken.

Te Paranam, ongeveer 70 km verwijderd van het Van Blommesteinstuwmeer, en in Mungo in Oost-Suriname zijn bauxietbedrijven gevestigd. Het Brokopondomeer, zoals het stuwmeer in de volksmond naar het omliggende district wordt genoemd, levert energie aan het bauxietverwerkingsbedrijf in Paranam. Na de binnenlandse oorlog in de jaren tachtig van de vorige eeuw is het bos voor een deel weer toegankelijk geworden. Verspreid over het land is er een aantal airstrips waar kleine vliegtuigen kunnen landen. Het noordelijk deel van het tropisch regenwoud is bereikbaar gemaakt voor zwaar materieel om het daar gekapte hout af te voeren. De vraag naar tropisch hardhout is vanaf de jaren tachtig enorm gestegen. De jaarlijkse ontbossing bedraagt momenteel 0,1%, maar kan snel oplopen als er geen goede afspraken over toezicht op de houtkap en herbebossing worden gemaakt.

De oudste bewoners van het Surinaamse bos, de indianen (ook wel inheemsen genoemd), vestigden zich langs de rivieren, geschikte grond voor het openkappen van kostgrondjes voor landbouw. Vanaf de 17e eeuw trokken ook gevluchte plantageslaven, de huidige marrons, het bos in en stichtten dorpen. Lange tijd waren de inheemsen en de marrons de enigen die zich in het binnenland, met korjalen over de rivieren vol stroomversnellingen, konden verplaatsen. 

De natuurlijke omgeving

10 prachtige bestemmingen in Suriname