Tanzania

Swipe

Antilopen (alfabetisch)

Bosbok

Hoewel hij veel voorkomt is de bosbok moeilijk te vinden. Dat heeft te maken met zijn leefgebied, bebossing of hoog grasland en waterrijke gebieden. Het zijn geweldige springers die met hun 80 centimeter hoogte gemakkelijk een obstakel van 2 meter nemen. De kleur varieert tussen geelbruin en grijs, oudere dieren zijn donkerder van kleur dan jonge. De hoorns staan iets gedraaid en kunnen bij mannetjes ongeveer 60 centimeter lang worden. Ze leven van bladeren en vruchten die ze ook uit de grond halen. Er wordt op hen gejaagd door alle grote roofdieren, maar doordat ze graag in het water en in drassige gebieden vertoeven, valt er ook nog wel eens een ten prooi aan krokodillen. Vluchtende bosbokken zijn herkenbaar aan hun rechtopstaande staart.

Onder andere te vinden in: Arusha N.P.

Dikdik (Kirk’s)

(Günther’s dikdik komt in Tanzania niet voor.)

De kleinste onder de antilopen, nauwelijks 40 centimeter hoog. Ze zijn bruingrijs tot grijs en hebben korte, spitse hoorns en een kort staartje met een witte punt. Men treft ze aan in lage en doorgaans dichte bebossing. Behalve bij roofdieren zijn ze ook bij de inlanders geliefd vanwege hun vacht en het vlees. Meestal leven ze in paren, de jongen blijven bij de ouders totdat ze volwassen zijn.

Onder andere te vinden in: Lake Manyara N.P.

Duiker

Er bestaan wel tien soorten duikers, in grootte variërend van 55 centimeter tot bijna 1 meter. Meestal wordt het onderscheid gemaakt aan de hand van de kleur van de vacht. Zo is er onder andere een blauwe, een rode en een zwartvoorhoofdsduiker. De meest voorkomende is de gewone duiker, ook wel Grimm’s duiker of savanneduiker genoemd. Deze heeft een aantal kleuren, en lijkt enigszins gespikkeld, hoewel de onderzijde bijna wit is. Ze hebben een rossig of zwart kuifje, waardoor ze ook nog wel kroonduiker genoemd worden. Hun hoorns zijn recht en ongeveer 15 centimeter lang, aan de onderzijde enigszins geribbeld. De gewone duiker kunt u, behalve in moerasgebieden en woestijnen, overal aantreffen al verblijven ze bij voorkeur in een omgeving waar ze zich kunnen verbergen. Ze kunnen lang zonder water en leven in hoofdzaak van bladeren en vruchten. In tijden van schaarste jagen (!) ze ook wel op parelhoenders. Ze hebben vele natuurlijke vijanden, waaronder grotere slangen, roofvogels en bavianen en trekken er meestal zelfstandig op uit.

Onder andere te vinden in: Arusha N.P. (zowel de gewone als de blauwe duiker).

Elandantilope

De elandantilopen zijn gemakkelijk herkenbaar. Ze hebben de hoogte van een koe, zijn grijsachtig tot diep roodbruin en over de flanken voorzien van een variabel aantal witte strepen. Hun oren zijn lang en spits en staan enigszins opzij. Opmerkelijk is ook de halskwab. De hoorns van het mannetje kunnen 1,25 meter lang worden, die van het vrouwtje ongeveer 70 centimeter, bij beide zijn ze schroefvormig. Ze leven in een savannegebied maar komen ook in de omgeving van bossen voor. Hun voedsel bestaat uit bladeren, knollen en vruchten. Als er voldoende voedsel met veel vocht aanwezig is (ze zijn berucht bij boeren die knolgewassen of bijvoorbeeld meloenen verbouwen) hebben ze geen water nodig. De leeuw is hun grootste vijand, hoewel hyena’s het ook vaak op jonge dieren voorzien hebben. Ze leven in kleine groepen, behalve tijdens de trek.

Te vinden in: de meeste nationale parken en wildreservaten.

Grantgazelle

Van de twee meest voorkomende gazellesoorten zijn de grantgazellen het grootst. De bovenzijde is bruin van kleur, de onderzijde is wit. De kop is voorzien van een witte streep en de onderzijde van de kin is eveneens wit. De staart is voorzien van een fraaie zwarte kwast. De hoorns kunnen bij het mannetje ongeveer 75 centimeter lang worden, bij het vrouwtje ongeveer 40 centimeter. Ze staan iets naar achteren gebogen, buigen aan het uiteinde weer terug en zijn voorzien van een aantal zwarte ringen. Ze leven op grasvlakten, in steppegebieden en in struiksavannen, waar ze zich voornamelijk met gras en bladeren voeden. Het zijn prooidieren voor de leeuw en het luipaard, maar jonge dieren vormen ook een smakelijke maaltijd voor hyena’s, slangen en roofvogels. Ze kunnen lang zonder water. Ze trekken er in groepen op uit, het aantal kan variëren van een tiental tot duizenden tijdens de trek.

Te vinden in: de meeste nationale parken en wildreservaten.

Gerenoek (girafgazelle)

De bijnaam zegt iets over de bouw van deze gazelle. Dankzij de lange nek is hij gemakkelijk te onderscheiden van elke andere antilopesoort. Bovendien zijn ze veel zeldzamer. De kleur is geelbruin en opmerkelijk is de donkere streep die vanaf de kop via de nek naar de rug loopt en daar soms zeer breed wordt. De hoorns lijken op die van de andere gazellesoorten, licht gebogen naar achteren, aan het einde terugkomend en voorzien van zwarte ringen. Hij leeft van bladeren, vruchten en boomschors en geeft er de voorkeur aan dit allemaal zo hoog mogelijk weg te halen, waardoor de gerenoek vaak op zijn achterpoten graast. Hij moet vrijwel elk roofdier tot zijn natuurlijke vijand rekenen, op jongen wordt bovendien door kleine roofdieren en roofvogels geaasd. Ze trekken op in kleine groepen, vaak in het gezelschap van grantgazellen.

Onder andere te vinden in: Tarangire N.P.

Gnoe (wildebeest)

Hoewel wildebeest in principe de Engelse benaming is, wordt deze ook in het Nederlands vaak gebruikt. Op het eerste gezicht lijken ze elk moment in snikken uit te kunnen barsten, maar dat is, ondanks hun droevige uitdrukking, nimmer waargenomen. Ze worden bijna 1,5 meter hoog en hebben een grijsachtige kleur. Vanaf de hals naar achteren zijn ze getooid met lichte verticale strepen. Hun kop lijkt wat groot voor het lichaam en is voorzien van een brede snuit, waaronder een baard die in hun hals doorloopt. Nét als hun manen is deze beharing grijsachtig. De mannetjes hebben ongeveer 80 centimeter lange hoorns (de vrouwtjes moeten het met de helft doen) die horizontaal over hun kop naar buiten lopen en vandaar weer terug naar binnen draaien. Als de jongen geboren worden, zijn ze geelachtig van kleur, maar dat is na ongeveer drie maanden overgegaan in grijs. Het is trouwens opmerkelijk dat zo’n jong al na een paar minuten met de groep mee kan draven. Aan de andere kant: 50% van de jongen sterft door uitputting. Gnoes maken vaak de indruk rood of bruin te zijn, maar dat heeft te maken met het stof van het gebied waar ze in leven. Doordat ze vaak met grotere groepen optrekken werpen ze namelijk nogal wat stof op. Een groep bestaat uit ongeveer 50 tot 100 dieren. Tijdens de grote trek in de Serengeti kan een kudde uit wel een miljoen exemplaren bestaan. Ze leven in hoofdzaak van gras en hebben regelmatig water nodig. Op het heetst van de dag treft u ze vaak aan in de schaduw van bomen. Vrijwel elk roofdier is een natuurlijke vijand, maar meer dan de helft van het aantal gnoes sterft een natuurlijke dood, vooral als gevolg van runderpest.

Te vinden in: de meeste nationale parken en wildreservaten.

Hartebeest

Er zijn vier soorten hartebeesten waarvan er twee in Tanzania voorkomen: Coke’s hartebeest, ook wel kongoni of kongoni hartebeest genoemd en de topi. Voor beide andere soorten moet u naar Uganda of naar Kenia. Het hartebeest wordt ongeveer 1,4 meter hoog en heeft een opvallende bouw, het lijf loopt naar achteren af. De lichtbruine kleur met een hoog, donkerder gekleurd voorhoofd zijn kenmerkend voor het hartebeest, maar vooral de geringde hoorns maken dat ze gemakkelijk herkenbaar zijn. De tot 70 centimeter lange hoorns komen vlak bij elkaar uit de kop en staan in een V-vorm. De uiteinden ervan staan enigszins naar binnen gebogen. Het hartebeest leeft in groepen van ongeveer 50 dieren, maar tijdens het droge seizoen, wanneer ze allemaal naar plaatsen trekken waar nog voedsel aanwezig is, kan dat aantal oplopen tot enkele duizenden. Hun voedsel bestaat uit gras en bladeren. Vaak zijn ze te zien in gezelschap van gnoes, zebra’s of struisvogels. Ze kunnen heel lang zonder water. Als prooidier zijn ze zeer gewild bij alle soorten roofdieren.

Onder andere te vinden in: Selous W.R.

Impala

De impala wordt tot bijna 1 meter hoog en wordt gerekend tot de fraaiste onder de antilopen. Het is een slank dier dat zich snel kan voortbewegen en die met geweldige sprongen zijn belager vaak te snel af is. Ze zijn herkenbaar aan de roodbruine kleur, de lichte vlekken aan de onderzijde, de poten en de zwarte band rond de staart. Het mannetje is de hoorndrager en heeft ongeveer 90 centimeter lange, iets achterover geplaatste hoorns, voorzien van donkere ringen, aan de einden iets teruglopend. Hun voedsel bestaat uit kort gras, bladeren en vruchten van bomen en struiken. Ze leven in groepen waarin plaats is voor maximaal ongeveer 200 dieren. Doorgaans bestaat een groep impala’s echter uit ongeveer 50 dieren. Jonge mannetjes trekken vaak samen op. Omdat ze slecht buiten vocht kunnen, leven ze meestal in de omgeving van water en vallen, behalve aan vrijwel elke roofdiersoort, ook ten prooi aan krokodillen.

Onder andere te vinden in: Lake Manyara N.P.

Koedoe

Er bestaan twee soorten koedoes, de grote en de kleine koedoe. De kleine koedoe onderscheidt zich van zijn grotere naamgenoot vanwege zijn hoogte (ongeveer 1 meter) en het ontbreken van manen, waarvoor in de plaats een fraaie lichte, bijna witte band gekomen is. De koedoe heeft een grijsbruine vacht en wordt ongeveer 1,5 meter hoog. De mannetjes hebben prachtig gedraaide hoorns die langer kunnen worden dan 1,5 meter en manen vanaf de kin tot tussen de voorpoten. Ze zijn gemakkelijk herkenbaar aan een variabel aantal lichte, bijna witte, verticale strepen over de flank. Ze zijn vooral in heuvelland te vinden, bij voorkeur in de buurt van water in groepen van ongeveer 10 dieren. Alleen in het droge seizoen komen er kudden voor van meer dan 100 exemplaren. Het zijn geweldige springers en op de vlucht, de staart recht omhoog, maken ze van een 3 meter hoge hindernis geen probleem. Ze leven van bladeren en gras en hebben, nét als de andere antilopesoorten veel natuurlijke vijanden.

Onder andere te vinden in: Ruaha N.P.

Rietbok

Met een hoogte van 75 centimeter en een licht- tot roodbruine kleur onderscheidt de rietbok zich nauwelijks van andere antilopesoorten. Wellicht herkent u hem aan de staart, deze is zeer behaard. Van dichtbij is de herkenning gemakkelijker, onder elk oor bevindt zich een onbegroeid stuk huid. De ongeveer 30 centimeter lange, geringde hoorns zijn schuin achteruit geplaatst en komen aan de uiteinden iets naar voren. Hij houdt zich het liefst op in dicht struikgewas, waar hij zich ook verbergt voor zijn vele natuurlijke belagers. Pas op het moment van ontdekking komt hij in actie, hij springt hoog op, slaat met de achterpoten en vlucht, soms het water in. De rietbok leeft van waterrijke grassen en vruchten. Hij trekt er alleen op uit, soms paarsgewijs en een enkele keer in kleine groepjes.

Onder andere te vinden in: Arusha N.P.

Sabelantilope

De sabelantilope heeft zijn naam aan zijn hoorns te danken, waaraan u hem dan ook onmiddellijk zult herkennen. Prachtige donkergekleurde, licht naar achter gebogen, geringde hoorns die bij het mannetje langer dan 1,5 meter kunnen worden (bij het vrouwtje iets lichter en korter) sieren zijn kop. Aan het einde wijken de hoorns wat uit elkaar. De sabelantilope is roodbruin van kleur, waarbij het vrouwtje lichter van kleur is dan het mannetje die met het stijgen van de jaren bijna zwart kan worden. Beide hebben korte manen vanaf de kop tot op de rug die over het algemeen precies dezelfde kleur hebben als de huid. De groepen kunnen tot 25 dieren groot worden en het oudste vrouwtje heeft de leiding ervan. Jonge mannetjes blijven in de groep tot ze ongeveer drie jaren oud zijn en worden dan verstoten. Vaak vormen ze een aparte groep die dan dus uit uitsluitend mannetjes is samengesteld. Daar ontstaat nog weleens verschil van mening en ze kunnen behoorlijk vechten om de leiding. Ze doen dat door, in geknielde houding, met de hoorns en de koppen tegen elkaar te slaan. Sabelantilopen leven in boomsavannen en bij water, waar ze zich voeden met gras en bladeren. De grotere roofdieren, maar ook krokodillen, behoren tot hun natuurlijke vijanden.

Onder andere te vinden in: Ruaha N.P.

Spiesbok (oryx)

Ook bij dit dier heeft de naam alles met zijn hoorns te maken. Deze zijn kaarsrecht, spits toelopend, voorzien van een variabel aantal ringen en kunnen meer dan 2 meter lang worden. De dieren worden ongeveer 1,4 meter hoog en zijn bruin tot lichtgrijs van kleur. Ze leven in paren of in middelgrote groepen, hoewel de groepsgrootte in de droge tijd tot meer dan 200 exemplaren kan oplopen. Het is een van de weinige antilopesoorten die de hoorns gebruikt als verdedigingswapen en het spreekt voor zich dat elke aanvaller daar ontzag voor heeft. De moeder verdedigt niet alleen zichzelf maar ook de jongen. Zelfs voor de mens heeft de spiesbok weinig ontzag en is dan ook gemakkelijk benaderbaar hoewel dit met de nodige omzichtigheid dient te geschieden. Ze houden van variatie in de maaltijd, maar lusten vooral vochthoudende grassen en vruchten. Ze kunnen daardoor uitstekend lange tijd zonder water. De leeuw en het luipaard zijn hun voornaamste vijanden, maar vrijwel elk roofdier valt jonge spiesbokken aan.

Onder andere te vinden in: Tarangire N.P.

Thomsongazelle

Waar grantgazellen zijn, zijn de thomsongazellen niet ver, ze leven namelijk van kort gras en mogen graag de gebieden waar grantgazellen gepasseerd zijn, verder afgrazen. De thomsongazelle is gemakkelijk van de grantgazelle te onderscheiden door de donkere streep die over de flanken loopt en het bruin van het wit scheidt. Ze zijn bovendien een stuk kleiner en worden maximaal 65 centimeter hoog, al valt dat in de vlakte niet zo op. Het aantal per groep is doorgaans hoger, per mannetje trekken zo’n 50 tot 60 vrouwtjes mee. Doordat ze kleiner zijn worden ook de volwassen exemplaren door hyena’s aangevallen, de jongen moeten ook oppassen voor bavianen.

Te vinden in: de meeste nationale parken en wildreservaten.

Topi

De topi is lichtbruin tot roodbruin van kleur, de onderkant van de buik en de onderbenen zijn veel lichter en lijken soms wel geel. Ze zijn ongeveer 1,25 meter hoog en dragen steil opgaande hoorns die ongeveer 70 centimeter lang zijn. Ze hebben een enigszins lange kop met een zwarte snuit. Ze kunnen in vrijwel elke vegetatiesoort overleven en u kunt ze dan ook tegenkomen op droge savannen en in zeer vochtige gebieden. Ze kunnen lange tijd zonder water. De topi heeft een beetje agressief karakter en valt, in het nauw gedreven ook mensen aan. Hij leeft van gras en bladeren en in tegenstelling tot andere antilopesoorten die lang zonder water kunnen, is de topi geen liefhebber van vruchten. De meeste grote roofdieren behoren tot zijn natuurlijke vijanden, maar ook de hyena schuwt de strijd met de topi niet en wint die ook meestal. De kleinere dieren zijn ook een prooi voor klein wild en roofvogels. Meestal vormt de topi kleine tot middelgrote groepen, behalve in de droge tijd, dan kan het groepsaantal oplopen tot meer dan 1000 exemplaren.

Onder andere te vinden in: Serengeti N.P.

Waterbok

De waterbok is een antilopesoort die er ook zijn mag vanwege zijn hoorns. Ze zijn schitterend gevormd en lopen iets naar achteren, schuin omhoog en komen aan de punten weer iets naar binnen. De hoorns zijn voorzien van fraaie lichte ringen. Het dier is, behalve aan zijn hoorns, herkenbaar aan zijn witte snuit, witte wenkbrauwen en witte bef. De waterbok wordt ruim 1,20 meter hoog en u treft hem aan, de naam zegt het al, in waterrijke gebieden. Hij kan ook zwemmen als de beste, zelfs over grotere afstanden, waarbij hij vrijwel geheel onder water verdwijnt. Hij kan niet zonder water en leeft van waterhoudende grassoorten, vruchten en knollen. Alle grotere roofdieren loeren op hem, maar ook de krokodil is er niet vies van. Het is een verwoede vechtersbaas en valt ook mensen aan als hij geen uitweg ziet. De waterbok leeft in kleine tot middelgrote groepen, maar zelden worden er meer dan 20 bij elkaar aangetroffen.

Onder andere te vinden in: Lake Manyara N.P.

Hoorngeschal

In Tanzania leven miljoenen antilopen, de meeste binnen, maar ook vele buiten de nationale parken en wildreservaten. Er zijn tientallen soorten antilopen, variërend van de 40 centimeter kleine dikdik tot de bijna 2 meter hoge elandantilope. Om een eerste onderscheid te maken worden de antilopen vaak verdeeld in grotere en kleinere soorten, waarbij de grens op ongeveer 1,20 meter wordt gesteld. Ze leven doorgaans in groepsverband en er zijn geweldige dravers en springers bij. Met elkaar hebben ze gemeen dat ze, met uitzondering van een aantal vrouwelijke soorten, voorzien zijn van hoorns.
Zoveel dieren, zoveel hoorns. Er zijn korte, lange, rechte, gedraaide, gebogen en geweivormige hoorns. Die hoorns zijn niet in de eerste plaats bedoeld als aanvals- of verdedigingswapen, ze hebben tot doel de rangorde binnen de groep te bepalen. Aan de hoorns herkent men vaak de antilopesoort en binnen een bepaalde soort zijn er zelfs, door de kenner, ondersoorten te onderscheiden. De strijd tussen soortgenoten staat dus voorop. De mannetjes maken met hun hoorns uit wie welk vrouwtje krijgt, de betrokken vrouwtjes hebben daarin nauwelijks een stem. Ook het territorium wordt tegen indringers met hoorngeweld verdedigd. Een gevecht eindigt zelden met dodelijke afloop, het dient slechts om de rangorde binnen een groep te bepalen of in stand te houden. Dit gebeurt door duwen, waarbij de hoorns dienen om de koppen tegen elkaar te houden, of schermen, waarbij de hoorns soms in elkaar verward raken. Stoten komt minder voor. Hierbij slaan de dieren, soms na het nemen van een aanloop, de koppen tegen elkaar. Een gevecht is aan strikte regels gebonden.
Antilopen worden veelal gezien als prooidieren en daartoe dienen ze dan ook vaak, al vallen de zieke of gewonde dieren en de jongen het eerst ten prooi aan de vraatzucht (of het overlevingsinstinct) van hun jagende medebewoners in een bepaald gebied. Op deze manier vindt ook een stuk regulatie plaats.

10 prachtige bestemmingen in Tanzania