Uganda

Swipe

Nilotische volkeren

Nilotische volkeren worden in Uganda in twee belangrijke subgroepen onderverdeeld: bergniloten en laaglandniloten. De bewoners van het laagland vormen verreweg de belangrijkste volkeren die een nilotische achtergrond hebben. De laaglandniloten worden weer onderverdeeld in groepen naar een specifieke vestigingsplaats zoals rivier- en meerniloten. Deze grote groep niloten staan bekend onder de naam Luovolkeren. De Acholi zijn de belangrijkste bevolkingsgroep van de Luo. Hun leefwijze omvat veel van hetgeen ook bij andere nilotische volkeren gebruikelijk is. Dat wordt veroorzaakt doordat de Acholi geen te benoemen volk is, maar is voortgekomen uit diverse andere nilotische volkeren vanwaar zeden en gewoonten werden ingebracht die samensmolten tot de leefwijze van de huidige Acholi.

Acholi

In het uiterste noorden van Uganda, grensoverschrijdend met Soedan, leeft het Acholivolk. Men neemt aan dat de Acholi als volk begon te bestaan tijdens de migratie van de Luo. Veel families, doorgaans afstammelingen van kleine volkeren uit het stroomgebied van de Nijl, trokken met elkaar op om samen sterker te zijn in het geval van aanvallen door vijandig gezinde volkeren door wier gebied ze trokken. Algemeen wordt aangenomen dat de Acholi zijn ontstaan uit een vermenging tussen verschillende Luovolkeren zoals de Jopadhola die thans nog leven in oostelijk Uganda en de Joluo die in Kenia leven. Ze spreken bijna dezelfde taal als de Alur, hun westelijke buren, maar veel gebruiken komen van de Madi, een volk dat uit Soedan stamt en noordelijk van de Acholi woont. Ook de voorouders van de Acholi leefden in Soedan. Hun oorspronkelijke vestigingsplaats in Uganda is nog terug te vinden aan de oostelijke oevers van de Albert Nijl, ten noorden van Lake Albert.

Alcholi geloven dat Luo een mens was, geen benaming voor een groep volkeren. Luo had geen ouders, hij was een product van vader Jok (heerser over het heelal) en moeder Aarde. Luo is als een bron uit de grond gekomen. De kleindochter van Luo (haar vader was een zoon van Luo, omtrent haar moeder is niets bekend), verdwaalde in het bos. Na vele maanden van omzwervingen vond ze haar familie terug. Ze was zwanger van de bosduivel Lubanga. Haar zoon, Labongo (soms aangeduid als Lubongo), werd geboren met belletjes om zijn polsen en enkels en veren op zijn hoofd. Direct na zijn geboorte danste hij al in het rond, waarbij de bellen een ritmisch rinkelend geluid maakten. Hij zou zijn leven lang blijven dansen, hoewel hij verder een normaal leven leidde, trouwde en kinderen kreeg. Labongo wordt gezien als de eerste leider van de Luo. Vreemd genoeg zien ook de Bunyoro-Kitara volkeren Labongo als hun eerste leider. Er zijn ook verhalen over een tweelingbroer die de eerste koning van Buganda geweest zou zijn. De legende over de oorsprong van de Acholi maakt duidelijk dat het vrijwel onbegonnen werk is om de historie van de vele volkeren precies te achterhalen.

De geboorte is voor de Acholi nog immer een van de belangrijkste gebeurtenissen in een mensenleven. Ze onderscheiden twee soorten geboortes: de gewone geboorte, en de ‘ongewone’ geboorte. Deze laatste omvat elke geboorte die maar enigszins afwijkt van een normale bevalling. Zo’n geboorte wordt ook wel een ‘goddelijke’ geboorte genoemd. Het resultaat van een goddelijke geboorte kan een tweeling zijn of een kind met lichamelijke of geestelijke afwijkingen.

Een zwangere vrouw wordt geadviseerd in haar hut te blijven. Reeds bij de bouw ervan werd rekening gehouden met een bevalling. De houten staaf van muur tot muur waaraan de vrouw zich vastklemt tijdens de bevalling getuigt daarvan. Zonder zo’n steun (een Acholi bevalt staande) kan een geboorte zeer moeizaam verlopen, een kind wordt niet aangeraakt voordat het de moeder geheel verlaten heeft. De zwaartekracht helpt een handje zou je kunnen zeggen. De nieuwgeborene wordt opgevangen door een van de vrouwen die assisteert tijdens de bevalling. De navelstreng wordt direct afgesneden met een scherp voorwerp. Dat kan een bamboetak zijn, een speerpunt of een scherpgeslepen steen. Het kind wordt met zo koud mogelijk water gewassen. Daarbij is het van levensbelang voor het kind dat de handen van de vrouw die het wast, zolang deze nog niet geheel schoon zijn, niet in aanraking komen met de grond. Dit zou de vrouw die zojuist bevallen is onvruchtbaar maken. Een andere vrouw zorgt ervoor dat de achtergebleven navelstreng, samen met de nageboorte wordt opgevangen en wordt begraven. Dit gebeurt op een stiekeme manier, indien mogelijk op een plaats en op een manier dat het vrijwel onmogelijk is deze terug te vinden. Iedereen die op de hoogte is van de plaats zou het kind namelijk kunnen betoveren. Om die reden is het zeer belangrijk om vertrouwde assistentie te hebben tijdens de bevalling. Nadat de gehele bevalling achter de rug is wordt voor de ‘vroedvrouwen’ een maaltijd bereid die bestaat uit half rauw voedsel dat de geboorte symboliseert en bier. Als beloning voor de bewezen diensten krijgen de vroedvrouwen een schaap. Is de familie te arm om schapen af te staan dan blijft de betaling achterwege.

Niet elke bevalling verloopt voorspoedig. In geval van problemen wordt de lokale medicijnman ontboden. Deze maakt een medicijn waarmee de rug en buik van de vrouw stevig worden gemasseerd. Lukt het niet op deze wijze dan wordt er een tovenaar of waarzegger geraadpleegd. Soms heeft deze een alternatieve oplossing maar als dat niet zo is, of de aangedragen oplossing werkt evenmin, dan wordt het kind met geweld, doorgaans met behulp van een bamboenaald die in de vrouw wordt gebracht, ter wereld gebracht. Als het kind deze bevalling overleeft krijgt het een speciale naam die in direct verband staat met de plaats waar de navelstreng en nageboorte begraven zijn.

Na de bevalling blijft de moeder vier dagen in de hut waar zij beviel. Als ze van een dochter bevallen is wordt een periode van drie dagen aangehouden. Het is aan niemand toegestaan om de woning gedurende die periode te betreden, met uitzondering van een jonge vrouw uit de familie die haar voedsel brengt. Dit dient absoluut zoutloos te zijn, Acholi geloven dat het gebruik van zout blindheid van het zogende kind tot gevolg heeft. Ook het kind zelf wordt met bijzondere zorg omgeven. Zo zou het aanraken van de geslachtsdelen impotentie of onvruchtbaarheid tot gevolg hebben. Hetzelfde lot wacht het kind als de moeder naar de blauwe lucht zou kijken. Het is ook ten strengste verboden in de hut alcoholische dranken te nuttigen, het kind kan sterven of tenminste als dronkaard door het leven gaan.

Acht dagen nadat de afzonderingsperiode is beëindigd krijgt het kind een naam. Het zijn niet de ouders die het kind een naam geven, dit wordt gedaan door de oudste vrouw uit het dorp. Zij is het in elk geval die een voorstel voor een naam doet aan de moeder. De vader heeft geen stem in dezen, hij is zelfs niet bij de plechtigheid aanwezig. In principe heeft de moeder dus inspraak, maar het afwijzen van een naam is niet gebruikelijk. Slechts in uitzonderlijke gevallen zal de moeder vragen het kind een andere naam te geven. Doorgaans zal dit het gevolg zijn van een bijzondere omstandigheid tijdens de geboorte of van een gebeurtenis in de familie. Nadat men het eens is over de naam van het kind krijgt het een riem waarin en waaraan gedurende vele jaren talismannen gedragen zullen worden. De jongens dragen de riem gedurende hun gehele leven, de meisjes doen de riem af na de naamgevingsceremonie van hun eerste kind. Pas dan zal ze een volledig lid van de familie van haar echtgenoot zijn.

De regels rond abnormale of ‘goddelijke’ geboorten wijken in principe niet af van die bij een normale bevalling. Alleen zijn de rituelen bij de geboorte van een tweeling na afloop van de drie of vier dagen afzondering veel uitgebreider. Hierbij spelen hanen en kippen, in dit geval wit van kleur, een belangrijke rol. Alle inwoners van het dorp, maar ook vrienden en bekenden van ver daarbuiten, komen het wonder van de tweeling aanschouwen. Ze brengen presentjes mee en bij elke bezoeker wordt een witte haan binnengebracht, vastgehouden aan de vleugels. In het bijzijn van de moeder en de tweeling worden de vleugels losgelaten. De door het fladderen losgeraakte veren dienen het verdere leven als talisman voor de kinderen. Veelal worden de veren als hoofdtooi gedragen. Na het ritueel met de haan wordt hetzelfde gedaan met een kip. Zolang de kinderen onvoldoende haar hebben om de veren te dragen worden ze in de grond gestoken onder een speciaal daarvoor aangewezen boom.

Kinderen met lichamelijke afwijkingen worden ofwel als bijzonder mens vereerd of, indien zij kennelijk weinig levensvatbaarheid hebben of zwaar verminkt door het leven moeten gaan ‘verloren’ tijdens het oversteken van een rivier. Kinderen met een geestelijke afwijking welke pas later aan het licht komt worden met grote eerbied door zijn of haar omgeving bejegend. Algemeen wordt aangenomen dat deze kinderen speciale goddelijke bescherming genieten.

Vele andere gebruiken omgeven de geboorte van een kind bij de Acholi. Gebruiken die van familie tot familie en van dorp tot dorp kunnen verschillen.

De Acholi erkennen twee hogere machten. In Jok is al het goede verenigd, in Lubanga (we kwamen hem al even tegen als bosduivel) al het kwade. Afzonderlijke goede of kwade zaken worden toegeschreven aan een deel van Jok of een deel van Lubanga. Het is belangrijk om beide te vriend te houden, beide ontvangen dan ook offers. Alleen, de giften voor Jok worden op het huisaltaar geofferd, buiten de omheining van het dorp is een plaats waar aan Lubanga geofferd kan worden. De God van de christenen wordt ook Lubanga genoemd. Missionarissen die probeerden de Acholi tot het christendom te bekeren kregen geen voet aan de grond. Integendeel, de verhalen die werden verteld, werden zó afschrikwekkend gevonden, de gevolgen van het niet accepteren van de christelijke godheid zó wreed, dat men ervan overtuigd was dat de christelijke God deel uitmaakte van Lubanga. Zeker nadat de Acholi met geweld waren ‘bekeerd’ nam deze veronderstelling vaste vormen aan.

Muziek en dans is buitengewoon belangrijk voor de Acholi. Alles uit het dagelijks leven wordt bezongen, dansen is aan de orde van de dag. Men danst uitsluitend in groepen en er zijn dansen voor elke gelegenheid, alle gebaseerd op acht grondvormen. Elk van deze grondvormen heeft z’n eigen betekenis. Zo is er een voor de chiefs, voor de krijgers, voor de ouderen, voor de vrouwen, voor geboorten, huwelijken en begrafenissen en natuurlijk was er een als men ten strijde trok. Deze is echter reeds lang geleden in de vergetelheid geraakt. Weinig Acholi kennen deze dans nog. Hoewel de Acholi geen koning kennen, er is wel degelijk een rechtssysteem, bestaande uit chiefdoms. Binnen het rijk (soms slechts een klein dorp) wordt een, overigens gebrekkige, administratie gevoerd. Veel van de geschiedenis van de Acholi is dan ook niet beschreven, het werd doorverteld. Dat heeft de betrouwbaarheid van de historische achtergronden niet in de hand gewerkt.

Acholi bestaan van landbouw en veeteelt. Men teelt voornamelijk aardappelen, bonen, sesam en bladgroente. Koeien, schapen, geiten en pluimvee vormen de belangrijkste dieren die men houdt. Daarnaast neemt de jacht een belangrijke plaats in. De mannen die de status van krijger hebben nemen aan de jacht deel. Men gaat over het algemeen dus in groepen op jacht, vergelijkbaar met een drijfjacht. Daarbij wordt gebruikgemaakt van speren en netten, in een enkel geval wordt een val aangelegd in de vorm van een kuil. De soort jacht is mede afhankelijk van het seizoen. Zo wordt in het natte seizoen de buit opgejaagd en in de rivier of moeras gedreven waar het met de speer wordt gedood.

Alur

Aan de overkant van de Albert Nijl, tegenover de Acholi, leven de Alur, een betrekkelijk klein volk met dezelfde voorvaderen als de Acholi en de Jopadhola. Ook zij hebben een eigen legende omtrent hun ontstaan. Hun oudste voorvader was koning Atira, die rechtstreeks van god afstamde en gevestigd was op de oostelijke oever van de Albert Nijl, hetzelfde gebied waar zich thans nog de Acholi ophouden. Zijn kleinzoon Opobo had drie zonen: Tiful, Nyapir en Labongo die ook een belangrijke rol speelden bij het ontstaan van de Acholi. Op een dag leende Nyapir de speer van Labongo om op olifantenjacht te gaan. Hij vond weliswaar olifanten, maar was niet in staat er een te doden. Integendeel, het beoogde slachtoffer vluchtte, de speer bleef in zijn lichaam achter.

Vele maanden later werd Nyapir aangesproken door een oude vrouw die hem vroeg haar te volgen. Na een lange tocht kwamen ze bij het huis van de oude vrouw die een grote verzameling speren bleek te bezitten. Daaronder bevond zich de speer van Labongo. Nyapir herkende de speer onmiddellijk en hij kreeg hem dan ook mee. Bovendien schonk de oude vrouw hem een kralen ketting. Thuisgekomen riep hij zijn broers en toonde de speer en de ketting. Deze laatste ging van hand tot hand en de schoonheid ervan werd door ieder bewonderd. Ook door een zoontje van Labongo en wel zodanig dat deze de ketting inslikte. Nyapir werd woest en eiste zijn ketting terug, hij accepteerde geen vervanging, hij moest en zou het originele exemplaar terug hebben. Labongo zag geen andere mogelijkheid dan zijn zoontje af te staan aan Nyapir die het kind doodde en de ketting uit het kind verwijderde. Dit voorval betekende het einde van de betrekkingen tussen de broers en ze besloten uit elkaar te gaan. Labongo bleef op de oostelijke oever van de Albert Nijl, Tiful en Nyapir trokken de Albert Nijl over en vestigden zich op de westelijke oever. Tiful trok de bergen in en Nyapir bleef in het laagland. Als gevolg van zoutgebrek zocht hij later eveneens het gebergte op. Een van zijn zonen, Dosha, bleef echter op de oorspronkelijke plaats van vestiging, noordelijk van Pakwach.

Meer dan bij enig ander volk speelt religie een belangrijke rol in het leven van de Alur. De hoogste godheid heet, nét als bij de Acholi en diverse andere volkeren, Jok. Er is echter een belangrijk verschil: Jok kan zich overal openbaren. In mensen, in dieren, via voorouders of via de natuur. Men leeft met Jok, er is geen vast ritueel om hem te vereren. Dat gebeurt uitsluitend als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, langdurige droogte bijvoorbeeld, een sterfgeval of een ziekte onder het vee. Via een tovenaar wordt de oorzaak van de narigheid door Jok bekendgemaakt, hij is het ook die de oplossing aandraagt. Echter, wanneer Jok spreekt via de voorouders is het degene die de mededeling of het visioen krijgt de aangewezen persoon om als bemiddelaar met Jok op te treden. Slechts personen die ooit door Jok benaderd zijn maken deel uit van de godsdienstige gemeenschap. Nadat dit voor de eerste maal is voorgekomen worden zij in de religieuze gemeenschap bevestigd door het oudste in leven zijnde lid van deze gemeenschap. Deze beoordeelt ook of er inderdaad sprake is van een boodschap van Jok. Nadat dit bevestigd is en de betrokkene deel uitmaakt van de religieuze gemeenschap, worden diens latere mededelingen een boodschap ontvangen te hebben, niet meer in twijfel getrokken. Dat kan tot ingewikkelde situaties leiden, waarvan onderstaand een voorbeeld.

Een Alurman mag meerdere vrouwen trouwen, vooropgesteld, dit ter beoordeling van de oudste vrouw in het dorp, dat hij ze kan onderhouden. Een vrouw wordt niet geacht te protesteren als zij door een man is uitverkoren. Zij kan de man ook nooit verlaten, tenzij ze lid is van de religieuze gemeenschap en een boodschap krijgt van Jok dat ze een andere man moet trouwen. Verliefdheid wordt als zo’n boodschap gezien. Haar man zal er alles aan doen om haar tegen te houden, maar aan verliefdheid valt nu eenmaal niet te ontkomen. Als de man met wie ze gehuwd was ook deel uitmaakt van de religieuze gemeenschap dan zal deze, nadat zijn pogingen haar tot andere gedachten te brengen mislukt zijn (offeranden via het gezamenlijke huisaltaar, opgedragen aan hun voorouders spelen daarbij een belangrijke rol), zich zonder morren in zijn lot schikken. Eventuele kinderen blijven bij de moeder. Ze kan nu gaan samenleven met de man op wie ze verliefd werd, mits deze deel uitmaakt van de religieuze gemeenschap. Ook deze man aanvaardt dit feit zonder problemen, ook als hij al meerdere vrouwen heeft. Zijn nieuwe vrouw wordt automatisch hoger in het huishouden geplaatst dan de echtgenotes die geen lid zijn van de gemeenschap. Is de man op wie zij verliefd werd geen lid van deze gemeenschap dan vindt een ingewikkelde openbare trouwplechtigheid plaats. In principe kan de man weigeren, maar hij riskeert daarmee uit de gemeenschap verstoten te worden. Hij aanvaardt de boodschap van Jok zoals alle anderen dat doen.

De vrouw is gezeten op het dorpsplein of op een andere centrale plek. Alle andere leden die al gewijd zijn stellen zich in een cirkel rond haar op en zingen een bruiloftslied. Er wordt een schaap geslacht en, voordat de daadwerkelijke trouwerij begint, gezamenlijk gegeten. Ook de andere dorpsbewoners die niet gewijd zijn nemen aan deze maaltijd deel, daartoe uitgenodigd door middel van het gezang. Nadat het schaap opgegeten is wijst de vrouw de plaats aan waar ze in de echt verbonden wil worden. Op deze plaats wordt een papyrus mat neergelegd waarop de vrouw en haar toekomstige echtgenoot plaatsnemen. Na enkele inleidende rituelen door de ‘oudste’ gaat het bruidspaar liggen met de gezichten naar elkaar toe, de man slaat een arm en een been over de vrouw heen en ze bedrijven de liefde. Daarna breken zij gezamenlijk een bamboestengel waarmee het huwelijk gesloten is. Ook in dit geval krijgt de vrouw zeggenschap over alle eventuele vrouwen met wie de man al gehuwd was die geen deel uitmaken van de religieuze gemeenschap. De kinderen van de vrouw worden door de nieuwe echtgenoot opgevoed alsof het zijn eigen kinderen waren. De natuurlijke vader verliest alle gezag over de kinderen. De Alur leven van zowel de landbouw als de veeteelt. Ze verbouwen cassave, diverse graansoorten, gewone en zoete aardappelen en bonen. Tegenwoordig wordt er ook koffie en katoen verbouwd. Ze houden koeien, schapen, geiten en pluimvee.

Jopadhola

In het uiterste oosten van Uganda, ver weg van de aan hen verwante Acholi en Alur, leven de Jopadhola. Het is het enige nilotische volk van omvang dat te midden van Bantoevolkeren leeft. Niettemin zijn ze in leefwijze duidelijk verwant aan de niloten. Veel van de gebruiken bij de eerdergenoemde volkeren worden bij de Jopadhola teruggevonden. Ze zijn echter minder gehecht aan Jok, de godheid speelt een vrij ondergeschikte rol in hun leven. In dit opzicht hebben ze zich wat vermengd met de Bantoevolkeren. Hun opperwezen wordt aangeduid als: Were. Were beschikt over eigenschappen die ook aan de God van de christenen worden toegeschreven zoals liefde en vergevingsgezindheid. In dit kader is het dan ook opmerkelijk dat Were blank is. Er zijn diverse verschillende Were’s. Zo is er een voor thuis, een voor het dorp en een voor de jachtvelden. In geval van oorlog is er een Were die hen beschermt, evenals de Were die hen op reis begeleidt.

De ouders van de jongen bepalen met wie hij in het huwelijk treedt. Daarbij speelt het bezit van de familie van de bruid die ze op het oog hebben een belangrijke rol, evenals hun afkomst, maar er wordt ook sterk op uiterlijke kenmerken gelet zoals de bouw van het meisje en haar schoonheid. Nadat de ouders een keuze gemaakt hebben treden ze in contact (en in onderhandeling) met de ouders van het meisje. Als men tot overeenstemming komt krijgt het meisje een oorring in, een ring om haar vinger of een halsband, ten teken dat ze verloofd is. Eventuele andere kandidaten trekken zich terug.

Als bovenstaande methode geen succes zou hebben worden jongens van dezelfde leeftijdsgroep als de toekomstige bruidegom ingehuurd die het meisje ‘ontvoeren’ en haar naar het huis van de bruidegom in spe dragen waar ze kennis kan maken met de jongen die haar dan persoonlijk ten huwelijk vraagt. Als ze in een huwelijk toestemt vrijen ze met elkaar alvorens het meisje naar haar ouders terugkeert. De ouders, die doorgaans de belemmering voor een huwelijk vormden omdat geen overeenstemming kon worden bereikt met de ouders van de jongen, zullen nu alsnog hun toestemming geven. Ze ontvangen de door de ouders van de jongen aangeboden bruidsschat die ten minste bestaat uit vijf koeien, zes geiten, een haan, een mes, boomschors voor het maken van een bruidsjapon, vlees en zout.

Na het huwelijk wordt de bruid gedurende zeven dagen in afzondering gehouden. Gedurende die tijd leeft ze van maaltijden die in hoofdzaak bestaan uit gestoofde erwten. Na de periode van afzondering wordt ze voorgesteld aan de dorpsoudsten die haar precies vertellen hoe ze te midden van haar nieuwe dorps- of clangenoten dient te leven en hoe zich te gedragen. Nadat de volledige bruidsschat is betaald krijgt het meisje van haar ouders een geit, verschillende kuikens, meel en andere benodigdheden die de basis kunnen vormen voor een goed huwelijk.

Jopadhola leven polygaam, het aantal vrouwen met wie een man kan trouwen wordt slechts beperkt door zijn bezit. Zolang hij in staat is om een bruidsschat te betalen kan hij naar de hand van vrouwen dingen. Er is echter een belangrijke uitzondering: seksueel onvermogen.

Het leven van een zwangere vrouw is er een met vele belemmeringen. Ze mag bepaalde houtsoorten niet gebruiken, ze mag bepaalde gerechten niet eten. In haar nabijheid mogen geen namen van overledenen worden genoemd en evenmin de naam van enige slangensoort. Haar echtgenoot zal nooit achter haar langslopen, een mogelijke miskraam zal hem zwaar worden aangerekend. De vrouw bevalt in haar eigen hut op een bed van bananenbladeren. Ze wordt bijgestaan door haar schoonmoeder of door enkele vriendinnen, vooropgesteld dat deze zelf kinderen ter wereld gebracht hebben. Ze krijgt na de geboorte drie dagen rust als ze een dochter ter wereld bracht en vier dagen wanneer het een zoon was. Ook gedurende deze dagen van afzondering staat ze op een dieet van gestoofde erwten. Ze wast zichzelf en haar kind met koud water. Nadat de drie of vier dagen van afzondering ten einde zijn wordt een groot feest gevierd waarbij alle dorpelingen of clanleden uitgenodigd worden. Het kind krijgt dan ook een naam, bepaald en gegeven door de grootvader. Bij vele volkeren speelt de oudste tante een belangrijke rol bij huwelijk en geboorte, bij de Jopadhola is een aparte rol weggelegd voor de oudste oom.

Als een Jopadhola komt te overlijden blijft het dode lichaam slechts een nacht in het huis. De toegang tot het huis is voorbehouden aan degenen die de overledene verzorgen en in boomschors wikkelen. Gedurende de gehele nacht wordt op een grote drum geslagen. In het huis waarin de overledene is opgebaard wordt bier gestookt en aangeboden aan degenen die, gezeten rond een vuur de nacht buiten hebben doorgebracht in een soort dodenwake. De dag na het overlijden wordt het lichaam begraven. Tegelijkertijd wordt er een koe geslacht, de melk ervan is bedoeld om de dode te voeden en te laven in het dodenrijk. Gedurende de volgdende drie dagen zal geen van de nabestaanden zich wassen, ten teken van rouw.

In het gehele noordoosten van Uganda leven laaglandniloten, hoewel ze ook het gebergte dat de grens met Kenia vormt bewonen. Ze staan bekend als ‘Plain-Niloten’ of ‘Nilo-Hamites’. Net als de andere volkeren leven ze zeer onafhankelijk van elkaar, zelfs zodanig dat gebruiken die ooit door alle niloten gebezigd werden verloren gegaan zijn. Soms kwamen daar andere, aangepaste gebruiken voor in de plaats. Ook de taal die gesproken wordt is vaak een eigen leven gaan leiden. De Karimojong, bewoners van de bergen die de westelijke aftakking van de grote slenk vormt en Uganda van Kenia scheidt, zijn dan ook niet in staat om hun Kakwa mede-niloten te verstaan.

Het is opvallend dat de grote groep laaglandniloten dicht bij elkaar is blijven wonen op twee volkeren na. De al eerdergenoemde Kakwa bevolken, te midden van Luovolkeren, het uiterste noordwesten van Uganda, de Iteso wonen in een gebied ten noorden van Lake Victoria, waar zich over het algemeen Bantoevolkeren gevestigd hebben.

Rondreizen

Groepsrondreis Uganda

Tijdens deze avontuurlijke rondreis door Uganda ontdekken we het groene hart van Afrika. Wie vroeger graag de verhalen van Tarzan las, moet...

v.a. 3289.00 p.p.

10 prachtige bestemmingen in Uganda