De Grote Markt
Ontmoeting met de mafia
Wie aan Havana denkt krijgt al gauw visioenen van sigaren en rum, van oude gebouwen en van massabijeenkomsten. Er zijn maar weinig mensen die Havana in verband brengen met de mafia. Deze misdaadorganisatie heeft echter wel degelijk een belangrijk stempel op de geschiedenis van Havana in het midden van de 20e eeuw gedrukt.
Het begon allemaal tijdens de Amerikaanse drooglegging. Zoals nu de drugskoeriers door de Europese landen razen op zoek naar drugs, zo voeren in het begin van de jaren dertig de bootjes van Cuba naar het vasteland van Amerika met aan boord: rum. Als ze ongezien een van de vele eilandjes voor de Amerikaanse kust konden bereiken, was hun afzetgebied in feite onbeperkt. ‘Rum-runners’ werden ze genoemd. Velen belandden achter de tralies, een aantal werd er rijk mee, maar de belangrijkste opbrengst verdween in de zakken van de georganiseerde misdaad, de mafia.
In 1933 liep de drooglegging ten einde. In Amerika en vooral in New York werden grote rumfabrieken gebouwd om de nieuwe markt te kunnen voorzien. Het was vooral rum dat Amerika bereikte, buiten de clandestien gestookte sterke drank die vaak van inferieure kwaliteit was. De grondstoffen voor het product van de nieuwe fabrieken kwamen uiteraard van Cuba. De vertegenwoordiger van die fabrieken, onderhandelaar met de Cubanen en hun regering, heette Meyer Lanski, later bekend geworden als een van de grootste mafiabazen en het brein van o.a. de Italiaanse mafia. Hij was een van de eersten die inzag dat Fulgencio Batista, toen nog sergeant in het Cubaanse leger, in de toekomst een belangrijke rol zou gaan spelen in de Cubaanse politiek. Het klikte meteen tussen die twee en zowel Lansky’s als Batista’s financiële toekomst was verzekerd. Hun relatie zou duren tot de vlucht van Batista in 1958.
De mafia had in Amerika tijdens de drooglegging schatten verdiend en die inkomstenbron stond, bij de legalisering van de drank, plotseling droog. Lansky zocht naar nieuwe wegen en vond die in het gokwezen. Hij kocht twee casino’s en bemande ze met ervaren mensen die hij uit Amerika liet overkomen, waar hij al enkele casino’s bezat. Hij was er bij gebaat dat de Cubaanse casino’s een goede naam zouden krijgen, waardoor spelers uit Amerika de aanlokkelijke oversteek zouden maken. Uiteindelijk was Florida maar 80 kilometer weg.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog stagneerden Lansky’s Cubaanse plannen en werkte hij met een groot aantal gangsters, onder wie het échte Amerikaanse opperhoofd van de mafia Lucky Luciano, voor de regering bij de opsporing van nazi-infiltranten. Lansky werd naar Cuba gestuurd met een boodschap voor de president van dat land. Diens naam: Fulgencio Batista. De boodschap had te maken met het uitschrijven van verkiezingen en het herstel van de democratie, maar Batista en Lansky zagen dat duidelijk anders.
Na afloop van de Tweede Wereldoorlog kwam Batista stevig in handen van de mafia. Lucky Luciano was door de Amerkanen het land uitgezet, verdween weliswaar naar Italië, maar dook binnen de kortste keren met een andere naam en een vals paspoort, in Cuba op. Hij nam de leiding weer op zich en belegde een topconferentie met alle grote mafiabonzen uit Amerika en Cuba, teneinde zijn oude gezag in dit gebied te herstellen. Tijdens die conferentie, gehouden in het prestigieuze Hotel Nacional, was Frank Sinatra de grote trekpleister en dus de mantel waarmee de conferentie werd gemaskeerd.
Luciano bleef maar betrekkelijk kort op Cuba. Hij was door zijn levensstijl (vrouwen, drugs en luxe) niet onopgemerkt gebleven voor de CIA en de Amerikaanse regering eiste van Batista dat hij Luciano het land uit zou zetten, hetgeen gebeurde. Lansky werd zijn plaatsvervanger.
Lange tijd stond het gokwezen op Cuba op een laag pitje. De meeste spelers gaven de voorkeur aan Las Vegas en Florida. Bovendien deden de Amerikanen er alles aan om de gokkers van Cuba weg te houden. In kranten verschenen met grote regelmaat artikelen over de manier waarop met de speeltafels op Cuba werd gemanipuleerd. Een van de grote mafiabazen in Florida, Santo Trafficante uit Tampa, besloot echter om tóch aandelen te nemen in hotels en casino’s op Cuba. Het politieke klimaat in Florida begon zich langzaam tegen de gokwereld te keren.
Hij had het goed gezien. Tijdens een referendum wezen de kiezers in Florida de casino’s af en Lansky en Trafficante moesten hun deuren daar sluiten. Ze verplaatsten hun activiteiten volledig naar Cuba, waar ze evenwel een vijandige president tegenover zich vonden. Batista had de laatste verkiezingen verloren en had zich in Florida gevestigd, als een naaste buur van Lansky. Lansky bracht de benodigde smeergelden bij elkaar, er werd wat gedreigd namens de mafia en Batista pleegde op 10 maart 1952 een geslaagde staatsgreep, het gokwezen kon aan een nieuwe bloeiperiode beginnen.
Lansky zuiverde de casino’s van ongewenste elementen, hij wilde zo snel mogelijk de goede naam van Cuba als ideaal gokgebied herstellen. Enkele jaren later zaten alle grote gokkers op Cuba, er werd geen valse noot meer gehoord. De gokpaleizen annex hotels schoten als paddenstoelen uit de grond en er werden wereldberoemde sterren aangetrokken om het entertainment op een hoog peil te brengen en te houden. Het beruchte Clevelandsyndicaat, een joodse gangsterorganisatie had, onder leiding van Lansky (zelf van joodse afkomst), de touwtjes strak in handen. Aan de andere kant had Santo Trafficante een grote nachtclub opgezet, waar voor geweldige bedragen kon worden gespeeld in het bijbehorende casino. Alles eveneens onder Lansky’s leiding.
Zonder ‘overheidssteun’ kon de industrie niet bestaan. Batista kreeg 50% van de opbrengst van de fruitautomaten. Het is duidelijk dat dit nooit 50% geweest is, Lansky was een enthousiast aanhanger van dubbele boekhoudingen. Batista’s vrouw liet elke avond door een geldophaler 10% van de opbrengst van Trafficante’s casino’s innen. Lansky had enkele banken in Florida in het leven geroepen om de Cubaanse winsten wit te wassen.
In 1957 werd begonnen met de bouw van het meest luxueuze hotel op Cuba: Rivièra. Het gebouw telde 383 kamers en was 21 verdiepingen hoog. Alles was uitgevoerd in grote luxe. In de nabijheid lag het bijbehorende Gold Leaf Casino, dat in luxe niet onderdeed voor het hotel. Kortom, een gelegenheid waar de elite onder de elite elkaar probeerde af te troeven. De gebouwen werden in december 1957 geopend en er traden wereldsterren op. Lansky was in dienst van het hotel als keukenmanager. Het valt te betwijfelen of hij de keukens zelfs maar kon vinden! Het hotel zou z’n geld niet opbrengen, al werd er direct na de opening goud verdiend.
Castro had zich inmiddels in het Sierra Maestra gebergte genesteld en door revolutionairen werden met grote regelmaat aanslagen gepleegd om het bestaande gezag te ondermijnen. Lansky maakte een verkeerde inschatting door dit als niet ter zake doende te bestempelen. Onder zijn druk zette Batista (die inmiddels wel béter wist) grote legereenheden in om de rebellen te bestrijden. Zonder succes uiteraard, de ongemotiveerde soldaten van Batista hadden geen schijn van kans tegen de goed getrainde guerrilla’s van Castro en Guevara. Bovendien kozen ze bij bosjes de zijde van Castro of gaven zich over. De eerste rijen van het grote theater in het Rivièra hotel bleven bij de uitverkochte oudejaarsshow van 1958 onbezet, Batista en de zijnen hadden het land verlaten.
De eerste dag van 1959 werd een zwarte dag voor het Cubaanse gokwezen. Op grote schaal werden door Cubanen vernielingen aangericht. Niet alleen de gokpaleizen moesten eraan geloven, ook de door de mafia neergezette parkeermeters en jukeboxen werden op grote schaal vernield.
Castro sloot de casino’s en verbood alle kansspelen. Een groot aantal Amerikanen werd het land uitgezet, onder wie Trafficante. In oktober 1960 werden alle buitenlandse bezittingen door de regering-Castro genationaliseerd en moest Lansky, nu voormalig eigenaar van het Rivièra hotel, het land verlaten. De mafia was op Cuba in één keer uitgeroeid.
Op vele manieren is door de mafia geprobeerd om wraak te nemen. Pogingen om Castro te vergiftigen liepen op niets uit omdat de op Cuba gestationeerde infiltranten van CIA en de mafia, die voor dit project gebroederlijk samenwerkten, niets deden dan het geld innen en op Cuba blijven. Ook de Amerikaanse president Kennedy werd aansprakelijk gesteld, omdat hij de regering-Castro niet hard genoeg aanpakte. Eén lezing van de nooit opgehelderde moord op Kennedy wordt in verband gebracht met deze affaire.