Na de Novemberrevolutie van 1989
Op 17 november 1989 vond een doorbraak plaats. Deze dag was de vijftigste herdenkingsdag van de executie van negen tegen de Duitsers protesterende studenten en van de sluiting van hogescholen en universiteiten in Bohemen en Moravië. Er werd een aanzet gegeven tot de zogenaamde Fluwelen Revolutie. Zo’n 10.000 studenten verzamelden zich op het Wenceslasplein te Praag. Ze eisten politieke vrijheden en het aftreden van de partijleiders. Het gerammel met sleutelbossen was duidelijk hoorbaar. De demonstratie werd met knuppels, traangas en brandslangen neergeslagen. Het resultaat was tegengesteld aan wat de autoriteiten hadden beoogd: de groep demonstranten groeide aan tot zo’n 50.000 mensen. Ook mensen in andere grote steden gingen de straat op. Václav Havel hield toespraken en ook Alexander Dubcek sprak de menigte toe, 21 jaar nadat troepen van het Warschaupact een einde maakten aan de Praagse Lente.
Op 19 november werd het Burgerforum (Obcanske Forum) opgericht, met Václav Havel als leider. Tegelijkertijd ontstond ook het Slowaakse equivalent Publiek Tegen Geweld (Verejnost’ Prosti Nasiliu). Vladimir Meciar voerde hen aan.
Na een week van acties en massabetogingen dienden de Tsjechoslowaakse partijleider Jakes en het hele presidium van de partij hun ontslag in. De oppositie wilde zo snel mogelijk met de nieuwe leiders onderhandelen over het schrappen van de leidende rol van de communistische partij, vrije verkiezingen en het opheffen van het Nationale Front, waarbij alle wettig toegestane maatschappelijke organisaties aangesloten moesten zijn. Ze eisten ook het aftreden van president Husák en de vrijlating van alle politieke gevangenen voor 10 december. Op maandag 27 november gaven miljoenen Tsjechoslowaken gehoor aan de stakingsoproep van het burgerforum, om zo hun steun te betuigen.
Begin december presenteerde premier Adamec een regering die geen genade kon vinden in de ogen van het burgerforum, omdat te veel oude communisten hier in zitting zouden nemen. De oppositie stuurde aan op een overgangsregering die de weg moest vrijmaken voor vrije verkiezingen in de zomer van 1990.
Op 8 december bood Adamec zijn ontslag aan. Twee dagen later legde Husák zijn functie van president neer. Er werd een regering geïnstalleerd die de goedkeuring van het burgerforum had gekregen omdat nog maar 10 van de 21 zetels door de communisten bezet werden. Dissident Jiri Dienstbier, lid van Charta 77, werd minister van Buitenlandse Zaken.
Op 29 december werd Václav Havel tot president gekozen. Alexander Dubcek werd benoemd tot parlementsvoorzitter. Op 20 april 1990 werd de naam van de republiek gewijzigd van CSSR (Tsjechoslowaakse Socialistische Republiek) in CSFR (TsjechoSlowaakse Federale Republiek). Twee maanden later, op 10 juni 1990 werden voor het eerst sinds 1946 vrije verkiezingen gehouden. Publiek Tegen Geweld en het burgerforum behaalden de overwinning.
Onder leiding van minister van Financiën, Václav Klaus besloten de regering en het parlement in Praag snel over te gaan tot het vormen van een vrijemarkteconomie. De Slowaakse premier Vladimir Meciar zag liever dat de hervormingen in Slowakije langzamer werden doorgevoerd, omdat vooral in dit armere landsdeel het levenspeil drastisch zou dalen. Praag negeerde deze wens omdat een verschillend tempo de economische hervormingen ernstig zou schaden.
Klaus heeft in een hoog tempo de Tsjechoslowaakse kroon convertibel gemaakt, staatsbedrijven geprivatiseerd en overheidssubsidies gekort of afgeschaft. Begin 1991 werden de prijzen losgelaten. Dit resulteerde in een prijsstijging van 60 procent. Klaus wist de inflatie terug te brengen tot ongeveer 11 procent. Havel was niet zo gelukkig met de snelle privatisering door Klaus. Hij was bang dat dit zou leiden tot een explosieve werkloosheid en algehele verpaupering.
In 1992 werd duidelijk dat Slowakije inderdaad het zwaarst getroffen was door de hervormingen. De werkloosheid was in het oostelijke landsdeel ongeveer driemaal zo hoog als in Bohemen en Moravië. Mede hierdoor staken nationalistische gevoelens steeds meer de kop op. Meciar liet blijken een zelfstandige Slowaakse staat te prefereren boven de huidige situatie. De Slowaken voelden zich namelijk op politiek en economisch gebied achtergesteld ten opzichte van de Tsjechen. Hoewel slechts 10 tot 15% van de Slowaken voorstander van een splitsing was, behaalde Meciars linkse partij tijdens de verkiezingen van juni 1992 toch een overwinning, omdat deze partij zich duidelijk verzette tegen de radicale hervormingspolitiek van Vaclav Klaus. In Bohemen en Moravië ging de winst naar rechts. Havel werd niet herkozen als president van de federatie omdat hij in Slowakije geen meerderheid wist te behalen. Op 20 juli 1992 trad hij af.
Na de verkiezingen werden coalitiegesprekken gevoerd onder leiding van Klaus en Meciar. Klaus wilde voorkomen dat het land uiteenviel. Hij wilde echter de federatie zoals zij toen was handhaven. Meciar nam hier geen genoegen mee. Hij stelde daarom decentralisatie en een minimalisering van de rol van de staat voor. De kloof tussen de twee partijen bleek onoverbrugbaar, wat resulteerde in een tweedeling van Tsjechoslowakije, met Tsjechië (Bohemen en Moravië) en Slowakije als twee zelfstandige staten.