Het meer van Atitlán

Swipe

Het meer van Atitlán

Dit schilderachtige meer dat zo’n 150 km ten westen van de hoofdstad ligt, wordt door een aantal literatoren zoals de Engelse schrijver Aldous Huxley en de Duitse ontdekkingsreiziger Alexander von Humboldt een van de mooiste meren ter wereld genoemd. De Mexicaanse bondgenoten van Pedro de Alvarado noemden dit meer in hun taal, het Nahuatl, ‘Atitlán’ dat ‘plaats met veel water’ of gewoon ‘meer’ betekent.

De oevers worden door de afstammelingen van twee inheemse volkeren bewoond. Aan de noordelijke en oostelijke oever wonen de Cakchiquels, terwijl aan de westelijke en zuidelijke oever de Tzutuhils hun nederzettingen hebben. Deze volkeren waren in de precolumbiaanse en koloniale periode elkaars aartsvijanden. Hoewel dat nu niet meer het geval is, trouwen ze niet met elkaar en behouden ze hun eigen tradities.

De 14 grote en kleine dorpen rond het meer dragen vaak de naam van een apostel zoals San Pedro en San Antonio. De inwoners van sommige dorpen leven nog heel traditioneel zoals in Santiago Atitlán, maar in andere dorpen is de invloed van de protestantse kerken zo groot dat vele tradities verdwijnen zoals in San Pedro La Laguna. Slechts enkele dorpen zijn toegankelijk via een rijweg; de andere, zoals Santa Cruz La Laguna, kan men alleen via een voetpad of met de boot bereiken. Vanwege deze moeilijke bereikbaarheid blijven deze dorpen oorspronkelijk en in een paar dorpen komen bijna nooit vreemdelingen. Er wordt nu gesproken over een weg rondom het meer, die echter het natuurschoon enorm aan zal tasten, maar ook het leven in de dorpen zal beïnvloeden. Gezien de enorme toevloed van toeristen ziet het ernaar uit dat de weg er helaas zal komen. De Indiaanse boeren leven hier al eeuwenlang op dezelfde wijze, waarbij de mannen de maïsvelden en de groente-akkers bebouwen en de vrouwen het huishouden en weven voor hun rekening nemen. Ze wonen in witgepleisterde adobe-huizen met dakpannen en dragen schitterende klederdrachten die allemaal per dorp verschillend zijn. In sommige dorpen dragen ook nog de mannen de traditionele kleding zoals in San Antonio Palopó en Santiago Atitlán. Het weefwerk is van grote klasse, maar wordt helaas hier en daar al aan de toeristische smaak aangepast. In vele dorpen worden door kinderen ‘pulseras’ (polsbandjes) verkocht. Een bezoek aan een aantal van deze dorpen is een bijzondere belevenis vooral als er een fiesta is.

Het meer heeft een prachtige omgeving die bestaat uit drie vulkanen aan de zuidelijke oever: de Atitlán (3537 m), de Tolimán (3158 m) en de San Pedro (3020 m) terwijl de noordelijke oever wordt omringd door een gebergte van ongeveer 1000 m hoogte. Duizend jaar geleden is het meer op vulkanische wijze ontstaan. Sinds de jaren vijftig van de 20e eeuw daalt de waterspiegel. Hotels moeten hun aanlegsteigers verplaatsen, maar de boeren krijgen vruchtbare grond erbij waar ze op tablones (geïrrigeerde akkers) groente verbouwen. Het meer ligt op 1560 m hoogte en de oppervlakte bedraagt 130 km2; het is 18.5 km lang en de breedte varieert van 7 tot 12 kilometer. De diepte ligt zo rond de 300 meter en er zijn 18 kleine eilandjes.

Zowel de kleur van de lucht als die van het water verandert tussen zonsopgang en zonsondergang. ‘s Morgens is het water lichtblauw; ‘s middags bij een onbewolkte lucht diepblauw en aan het eind van de middag, als de xocomil (dagelijkse wind) opgestoken is, kleurt het meer grijs. Het kan dan flink spoken op het meer en een klein bootje kan gemakkelijk in de problemen komen. Je ziet ‘s middags dan ook weinig boten op het water. Vanwege deze verraderlijke wind is er trouwens relatief weinig watersport op het meer. Het is heerlijk om ‘s morgens heel vroeg de zonsopgang aan het meer mee te maken.

Aan de oevers van het meer worden naast maïs en bonen, vooral uien en knoflook geteeld en op de hellingen zijn koffieplantages te vinden en er worden ook vruchten als avocado’s en papaja’s gekweekt. De eerste vorm van landbouw wordt door de Indiaanse bevolking bedreven, terwijl de koffieplantages en fincas voornamelijk in handen zijn van ladinos. De flora bestaat naast de witte bloemen van koffieplanten uit felgekleurde subtropische planten zoals jasmijn, hibiscus, bougainville e.a. Vanwege het feit dat de natuur in dit gebied bedreigd wordt, werd de omgeving van het meer in 1955 tot nationaal park uitgeroepen. Twee dieren dreigen uit te sterven: de gato del monte (bergkat) en de poc (een grote waterfuut die niet kan vliegen). Even buiten Santiago Atitlán is een speciaal reservaat voor het behoud van deze vogel gesticht.

De Indianen rond het meer hebben nooit veel vis gevangen, maar door het uitzetten van de zwarte baars zijn de inheemse vissoorten bijna geheel verdwenen. Voor vervoer over het meer maakt de inheemse bevolking soms gebruik van ‘cayucos’ (kano’s van uitgeholde boomstammen met zijkanten van ruwe planken). Maar het traditionele vervoer van vracht op de rug komt nog het meeste voor. Voor de bewoners van de oevers van het meer is het meer zelf eigenlijk niet zo belangrijk. Andere bronnen van inkomsten zijn: het vlechten van petates (rieten matten) en het weven van textiel dat onder andere aan de toeristen verkocht wordt.

Het toerisme is hier de afgelopen jaren flink toegenomen en de meeste hotels en restaurants bevinden zich in Panajachel aan de noordelijke oever; dit is dan ook een echt toeristisch plaatsje. Van hieruit kun je heel goed via uitstekende wegen dagexcursies maken naar allerlei plaatsen in het hoogland zoals Chichicastenango en het Pacifische kustgebied. En met de boot, de bus of te voet kun je de schilderachtige dorpen aan het meer bezoeken.

10 prachtige bestemmingen in Het meer van Atitlán en Guatemala