Provincie Holguín

Swipe

De stad Holguín

De meeste toeristen kennen deze plaats alleen van naam. Het vliegveld, de Aeropuerto Frank País, is een van de internationale aanvliegroutes voor vliegtuigen uit Europa die er een tussenlanding maken om de passagiers die een vakantie in Guardalavaca geboekt hebben, de gelegenheid te geven om uit te stappen. Tóch loont het de moeite om op een dag Holguín te bezoeken.

Het is een echte provincieplaats die de sfeer ademt van opkomende industrie, maar waar fiets, fietstaxi (bici-taxi), de koets en de bespannen wagens het tempo van het verkeer bepalen. Het is bijzonder symmetrisch van opbouw en de weg laat zich gemakkelijk vinden in de lange, kaarsrechte straten, waarvan het wegdek nog wel eens wat te wensen overlaat, maar ook dat houdt het tempo eruit.

Holguín werd in 1525 gesticht op de plaats waar eens het indiaanse dorp Maguanes gelegen heeft, door een kapitein van het Spaanse leger García Holguín. Hij had het land ná de kolonisatie van Diego Velázquez gekregen. Hij noemde de nederzetting naar zijn beschermheilige San Isidoro de Holguín.

Het meest interessante plein in Holguín is ongetwijfeld het Parque Calixto García, als één van de drie centrale pleinen gelegen in het midden van de stad. Opvallend is dat er zich aan dit plein geen kerk bevindt. Er zijn veel (peso)winkels en het is er altijd gezellig druk. De panden zijn fraai gerestaureerd en in verschillende pasteltinten geschilderd. Daarbij springt het Museo Provincial het meest in het oog.

Vroeger was dit het Casino Espagñol, het uitgaanscentrum voor de Spaanse elite. Tijdens de Eerste Onafhankelijkheidsoorlog werden Spaanse troepen die in dit gebouw waren gehuisvest, daar door opstandelingen belegerd. Het kreeg de bijnaam: La Periquera, de papegaaienkooi, zo genoemd naar de veelkleurige uniformen die de Spanjaarden droegen. Voordat het museum werd, diende het nog enige tijd als gemeentehuis en er is zelfs een kledingmagazijn in gehuisvest geweest. Verder is het Casa de la Cultura er te vinden en het Casa de la Trova. Loop daar eens binnen en kijk naar de schilderijen! Het plein zelf wordt gedomineerd door een standbeeld van (hoe kan het anders) de plaatselijke, maar ook nationale held Calixto García Iñiguez.

Via de Calle Maceo of de Calle Mandulay bereikt men het Parque de San Isidoro. Het loont de moeite om even binnen te stappen in het Museo de Historia Natural, waar o.a. meer dan 4000 kleurrijke slakkenhuizen tentoongesteld zijn. Verder wordt een beeld gegeven van wat de natuur in deze omgeving zoal te bieden heeft en had. Het Parque de San Isidoro is wél van een kerk voorzien. De Iglesia de San Isidoro is de belangrijkste kerk van de stad. Het altaar heeft een geschiedenis, het werd in 1869 door slaven (vrijwillig!) uit Bayamo naar Holguín gedragen, toen de kerk in Bayamo waar het altaar zich oorspronkelijk bevond was afgebrand. Hoewel de kerk in 1720 werd voltooid, doen de bouwstijlen vermoeden dat de kerk in verschillende perioden gebouwd werd. Op het plein staat een meer dan levensgroot standbeeld van Karl Marx.

U kunt ook de andere kant oplopen vanaf het Parque Calixto García en u komt dan op de Plaza Juan José, zeker het bekijken waard. Ook hier bevindt zich een kerk, de Iglesia de Juan José gebouwd in 1820. Het plein zelf wordt algemeen gezien als het gezelligste van de stad. Leuke, koloniale huizen en altijd mensen die druk zijn of niets doen. Dat er op het plein bijna elke zondag orgelconcerten worden gegeven is niet zo vreemd als u bedenkt dat de enige orgelfabriek van Cuba, de Fábrica de Órganos zich in Holguín bevindt. U bent, behalve in het weekend, welkom aan de Carretera de Gibara (oostelijk van de Calle Mandalay) om met eigen ogen te zien hoe op traditionele manier orgels gebouwd worden. Ook andere muziekinstrumenten worden er met de hand vervaardigd.

Aan de rand van de stad bevindt zich het zg. ‘Lenindistrict’ dat een aardige indruk geeft wat men indertijd onder ‘sociale bouw’ verstond. Het doet een beetje denken aan de vroegere Oost-Europese steden. Te midden van de torenflats en andere Oost-Europees aandoende gebouwen bevindt zich het Calixto García revolutiepark. Het mausoleum van de held is hier ondergebracht.

Eveneens aan de buitenzijde van de stad bevindt zich de Loma de la Cruz of Mirador de la Cruz. Jaarlijks op 3 mei beklimmen de gelovigen de heuvel via de 460 treden die Holguín scheiden van de top van de heuvel. Een vermoeiend karwei, waar de gemiddeld getrainde wandelaar ongeveer 20 minuten voor moet uittrekken. Degenen met minder conditie kunnen onderweg gebruikmaken van de tientallen bankjes die langs de trap zijn geplaatst. En iemand die het helemaal niet ziet zitten, die gaat gewoon met de auto naar boven. Het uitzicht over Holguín is fraai en de tocht naar boven is een aanrader.

De traditie ontstond in 1790, toen de stad door droogte geteisterd werd, Gelovigen liepen toen met het kruis in processie tegen de heuvel op en plaatsten het kruis op het hoogste punt teneinde regen af te smeken. Het gebed werd verhoord en sinds die tijd, tot aan 1959, werd de tocht jaarlijks gehouden, nu niet meer als processie, het kruis werd niet meer meegedragen. In 1950 begon men met de aanleg van de trap en het aan het einde ervan gelegen bouwwerk. In het begin van de jaren negentig is de Dag van het Kruis weer in ere hersteld, zij het dat niet iedereen meer de heuvel beklimt. De hele omgeving is in feeststemming en veel mensen maken er een gezellig dagje uit van.

Holguín heeft nóg een bekend uitkijkpunt: de Mirador de Mayabe, een heuvel van waaraf de stad van een andere kant bekeken kan worden. Er bevindt zich een bungalowpark, het uitzicht is fantastisch en regelmatig worden hier hanengevechten gehouden, maar de meeste mensen gaan naar dit punt om Pancho te bewonderen. In feite moet men Pancho II zeggen want de oorspronkelijke bierdrinkende ezel is (aan een leverkwaal?) gestorven. De ezel staat model voor het biermerk, de brouwerij bevindt zich in Holguín en hij drinkt het als water. Hij moet het wél aangeboden krijgen.

Oostelijk van de stad bevindt zich de Bahía de Nipe. Uit deze baai werd in 1608 het beeldje van de Maagd der Barmhartigheid opgevist door twee indianen-jongens, Juan en Rodrigo de Hoyos en een negerjongen, Juan Moreno. Het is te zien in El Cobre, nabij Santiago de Cuba. De Maagd werd in 1916 door de paus tot beschermheilige van Cuba verklaard.

Ten noorden van Holguín ligt Gibara. Het plaatsje heeft enkele bezienswaardigheden, waaronder het Museo Municipal de Historia (het gemeentelijk historisch museum), het Museo de Arte Colonial en het mooie Teatro Colonial. Natuurlijk staat er een standbeeld van Columbus, want het is vrijwel zeker dat de Italiaan op de nabijgelegen Playa Bariay voor het eerst voet op Cubaanse bodem zette. In zijn logboek schreef hij: ‘Dit is het mooiste land dat ooit door een mensenoog werd aanschouwd’. Hoewel de provincie Holguín zeker tot de fraaiere provincies wat natuurschoon betreft mag worden gerekend, dát ziet men er vandaag de dag niet meer van af. Van het gebied is een nationaal monument gemaakt. Dat kan natuurlijk niet van alleen maar een strook kust, men heeft er het Columbus monument opgericht. Bouwwerken en delen van bouwwerken die de ontmoeting tussen de oude en de nieuwe wereld symboliseren. Griekse tempels en indiaanse totempalen zijn hier bij elkaar gebracht. Helaas heeft men te weinig rekening gehouden met de invloeden van het weer en van de oceaan. Het indiaanse gedeelte van het monument stond na een vijftal jaren reeds op instorten. Een ander symbool misschien?

Duizenden toeristen bezoeken de stranden van Guardalavaca. De stranden zijn mooi, schoon en wit. Vele hotels bieden hun gasten onderkomen volgens de zg. ‘all-inclusive formule’. Te hopen valt dat dit er niet de oorzaak van wordt dat toeristen de omgeving niet meer gaan bekijken. Dat zou jammer zijn voor Cuba, maar vooral voor de toerist.

Calixto García (1839-1898)

De naam Calixto García e Iñiguez is onverbrekelijk met de stad verbonden. Hij kwam uit een familie die hun sporen verdiend had in strijd en verzet. Zijn grootvader was ook al generaal in het leger dat streed tegen de Spaanse overheersing. García werd op 4 augustus 1839 in Holguín geboren, ging als 18-jarige in het leger en werd uiteindelijk al op jonge leeftijd bevelhebber in het rebellenleger tijdens de tienjarige oorlog (1868-1878). In 1872 leidde hij de troepen die Holguín van de Spanjaarden wilden bevrijden. In 1879 en 1880 vocht hij samen met Antonio Maceo in het tweede conflict in de strijd voor onafhankelijkheid, de zogenoemde ‘kleine oorlog’. In 1895 streed hij opnieuw aan de zijde van Maceo in de tweede onafhankelijkheidsoorlog en volgde Maceo in 1896 op nadat deze gesneuveld was. De overwinning op de Spanjaarden werd een feit in 1898 met Amerikaanse hulp. Je zou kunnen bedenken dat zo’n oorlogsveteraan op het veld van eer zou sneuvelen, zo niet García. Hij overleed op 11 december 1898 aan de gevolgen van een longontsteking tijdens een diplomatieke missie in New York en werd begraven op de bekende Arlington begraafplaats. Pas in 1980 werden zijn stoffelijke resten in Holguín herbegraven. Een gemeente in de provincie Holguín draagt sinds 1976 zijn naam en op de Malecón in Havana werd een standbeeld voor hem opgericht.

Provincie Holguín

10 prachtige bestemmingen in De stad Holguín en Cuba