Het eiland heeft een 1600 km lange kust met op veel plaatsen parelwitte stranden van fijn zand. Bekend zijn de zandstranden van Ambalangola, Hambantota, Hikkaduwa, Pasikudah en Kalkudah, Kuchchaveli(zie Nilaveli), Mount Lavinia, Negombo, Nilaveli, Tangalla, Trincomalee, Unawatuna en Weligama. Op andere plaatsen liggen schiereilanden die rustige baaien omsluiten. Vanuit de vissersdorpen varen de vissers uit met hun traditionele catamarans en uitleggers (outriggers). Op sommige plaatsen, zoals in het zuiden, is de kust regelmatig en vlak. Deze vlakke delen zijn in het algemeen gevormd door afzettingen die door de rivieren naar de kust zijn gevoerd. Op andere plaatsen liggen eilandjes, lagunen, koraalriffen en ronde, uitgeholde baaien. Veel lagunen worden door langzaam groeiende zandbanken van de zee gescheiden. Enkele baaien en lagunen zijn door de zandbanken geheel van de zee gescheiden en vormen nu meren. De kustvlakten zijn in het zuiden smaller dan in het noorden. Langs de kust groeien miljoenen kokospalmen, afgewisseld met natte rijstvelden. Opvallend zijn de ontelbare vissersdorpen en steden die in de kuststrook gesticht zijn. Zij zijn met elkaar verbonden door een eeuwenoude kustweg die bijna het gehele eiland omcirkelt, slechts onderbroken door de beschermde wildgebieden. De belangrijkste steden zijn Colombo, Dehiwala (Dehiwela), Mount Lavinia, Kotte, Galle, Matara, Hambantota, Batticaloa, Trincomalee, Mannar en Puttalam.