Oost-Suriname

Swipe

Marowijne

Marowijne is het uiterste district in het oosten van Suriname. Het grensplaatsje Albina aan de Marowijnerivier vormt een schakel met Frans-Guyana. Vanaf Albina kunt u met het veer de Marowijne oversteken naar het Franse stadje Saint-Laurent-du-Maroni; echter zonder uw (huur)auto. Surinaamse verzekeringsbewijzen worden in ‘Frankrijk’ namelijk niet erkend. Bij eventuele ongevallen, blijkt een vergoeding in Surinaamse dollars nauwelijks de kosten te dekken. Enkele verzekeringsmaatschappijen in Paramaribo bieden autoverzekeringen aan voor ‘de Franse kant’, maar de bijbehorende premie is pittig. Albina en omgeving waren ooit een favoriet recreatiegebied voor bewoners uit Paramaribo. De zanderige oevers van de Marowijne compenseerden het ontbreken van een strandkust. Om ‘strategische redenen’ werd tijdens de binnenlandse oorlog Albina bijna geheel verwoest. Nu is het vooral een stadje op doorreis naar de indiaanse dorpen aan het prachtige zandstrand van Galibi, waar zeeschildpadden hun eieren leggen en vogels komen broeden. Via de Marowijnerivier, die bij Stoelmanseiland samenvloeit in de Lawa en de Tapanahony, kunt u het binnenland bereiken. Wees wel voorbereid op een lange tocht per korjaal (een uitgeholde boomstam) over, afhankelijk van de waterstand, spectaculaire stroomversnellingen.

Moengo

Het bauxietstadje Moengo, vroeger slechts bereikbaar over de rivier, is met Paramaribo verbonden door de Oost-westverbinding. Na de grote stalen brug bij Stolkertsijver over de Commewijnerivier is Moengo het eerste plaatsje op de doorgaande route tussen de hoofdstad en Albina. Slechts weinig toeristen zullen echter van de hoofdweg afslaan naar het streekplaatsje. Veel attracties heeft Moengo niet. Er zijn wat winkels en een medische post rond het stafdorp van de Surinaamse bauxietmaatschappij Suralco. Sinds het mijnstadje tijdens de binnenlandse oorlog in de vuurlinie lag tussen het nationaal leger van Bouterse en het junglecommando van Brunswijk, valt er weinig meer te beleven. Veel bewoners zijn in die periode naar Paramaribo verhuisd. Kunstenaar Marcel Pinas tracht met zijn Tembe Art Studio nieuw leven in zijn geboortestreek te blazen. Tembe is gevestigd in het voormalige streekziekenhuis van de Suralco in Moengo en is opgezet als kunsteducatieproject voor jongeren. Tembe Art Studio wil Moengo tot een plekpleister maken. In en rond het bauxietstadje staan al enkele kunstwerken opgesteld die langzaam tot een beeldenpark moeten uitgroeien.

Bauxiet

Moengo is ontstaan op de plaats van een verlaten marrondorp, nadat de Surinaamse Bauxietmaatschappij (voorloper van de Suralco) in 1919 hier een concessie verkreeg. De mijnactiviteiten in de omgeving van Moengo zijn de belangrijkste economische factor van het district Marowijne. De oorspronkelijke mijn uit 1919 is inmiddels verlaten. Tegenwoordig is de bauxietwinning van Suralco naar het oosten van Moengo verplaatst. De bauxiet, die dicht aan het grondoppervlak wordt verkregen, wordt in grote vrachtauto’s naar binnenvaartschepen aan de Cotticarivier afgevoerd. Door middel van een laadinstallatie wordt de grondstof in schepen overgebracht, die via de Cottica- en de Commewijnerivier de rode bauxiet naar de aluminiumfabriek te Paranam aan de Surinamerivier vervoeren.

In hoogtijdagen werkten in en rond de mijnen van Moengo circa 1250 man. Een groot gedeelte van de administratieve diensten is naar Paranam verhuisd, waardoor de werkgelegenheid in Moengo is afgenomen. De architectonische opzet van het mijnstadje doet weinig tropisch aan. De woonkazernes van de arbeiders staan in keurige straten haaks op elkaar, tussen groene sportvelden en het kantoor van Suralco. In Moengo konden voor de exodus naar de stad de toppers van het bedrijf recreëren in Casa Blanca, een witte villa uit 1918 die nu in staat van verval verkeert. De oprijlaan wordt nog steeds geflankeerd door Europees aandoende dennenbomen. Aan de oever van de Cotticarivier, die achter de huizen stroomt, vertrekken bootjes naar marrondorpen langs de Cottica. Ook de verder gelegen dorpen als Tamarin en Wan Ati zijn vanuit Moengo per boot bereikbaar.

Bereikbaarheid De bussen naar Moengo en Albina vertrekken dagelijks vanaf de Centrale Markt aan de Waterkant in Paramaribo. De rit (98 km) naar Moengo duurt ruim twee uur.

Blommie

Vlak voordat u Albina bereikt, ziet u links van de weg een bord dat verwijst naar Nanti Plasi, ofwel Blommie, een zwemgelegenheid rond een boskreek. Om bij Blommie te komen moet u een aantal kilometers over de zijweg landinwaarts rijden en vervolgens afwachten of het ontspanningsoord geopend is. In dat geval kunt u uw inspanning met een koele duik belonen.

Albina

Na Moengo vertoont de weg lelijke sporen. De beschadigingen aan het wegdek, ontstaan tijdens de binnenlandse oorlog toen het junglecommando wegversperringen aanlegde voor het Surinaamse nationale leger, zijn tot op heden niet geheel hersteld. Aan het einde van de Oost-westverbinding ligt Albina. Aan de overkant van de Marowijnerivier tekenen zich de daken af van het Frans-Guyanese Saint-Laurent-du-Maroni.

Albina werd omstreeks 1846 gesticht door de Duitse beroepsmilitair August Kappler. Een jaar na het beëindigen van zijn diensttijd kwam Kappler terug naar Suriname. Hij zag toekomst in het schaars bevolkte gebied rond de Marowijne. Vanuit zijn standplaats Albina, genoemd naar zijn verloofde Alwine Lietzenmayer, legde hij zich toe op de handel met marrons en indianen. Dertig jaar later breidde het stadje zich snel uit, toen er aan de Lawarivier goud werd gevonden. Het goudzoekersstadje kreeg in 1876 een door het gouvernement aangestelde districtscommissaris, waarop Kappler zich in zijn vrijheid beknot voelde en drie jaar later naar Europa vertrok.

Na de Eerste Wereldoorlog, toen de goudkoorts in het gebied afnam, kwam Albina op als badplaats. Toeristen uit de hoofdstad ontdekten de zanderige oevers en het zoete water van de Marowijne. Tussen de palmbomen langs de waterkant kreeg het stadje een logeergebouw, een aantal pensionnetjes, winkels en een veersteiger voor de overtocht naar het buitenland. Van de witte houten huizen aan de waterkant is helaas niets meer over. Ook de rest van Albina werd grotendeels verwoest tijdens de binnenlandse oorlog, die zich in 1986 in het oosten van het land concentreerde. Het stadje brandde af, nadat huizen en winkels afwisselend door junglecommando’s en militairen waren geplunderd.

Bezoekers aan Albina zijn nu nog slechts op doorreis, naar Galibi, het Boven-Marowijnegebied of naar Frans-Guyana. De plaatselijke marrons zijn altijd blij met uw komst. Onmiddellijk na het verlaten van uw voertuig bieden ze u graag een boottochtje aan over de Marowijne of vervoer terug naar de stad. Het aanbod vriendelijk maar beslist afslaan helpt. Op loopafstand van de bedrijvige waterkant ligt ‘Het Park’, een schaduwrijk stadsparkje langs de oever, vanwaar ook wel tochten naar Galibi of naar het Marowijnegebied vertrekken.

Bereikbaarheid Bussen vertrekken dagelijks op onregelmatige tijden vanaf de Centrale Markt in Paramaribo. Duur: bij goede staat van de weg circa tweeënhalf uur (142 km).

Erowarte

Iets ten noorden van Albina ligt aan de Marowijnerivier het slaperige indianendorpje Erowarte. In Erowarte is een klein verscholen baaitje met wat pinahutten waar het goed toeven is. Liefhebbers van kamperen kunnen hier tegen betaling een hangmat spannen met uitzicht over de brede rivier. Erowarte is met de auto in 20 minuten vanuit Albina bereikbaar.

Galibi

Het natuurreservaat Galibi bevindt zich in het mondingsgebied van de Marowijnerivier. In de nabijheid van de Atlantische Oceaan liggen daar de Karaïbse indianendorpen Christiaankondre en Langamankondre. Galibi is uitsluitend over water bereikbaar. Voor de juiste prijs is er altijd wel een bootsman in Albina te vinden die u naar de kust wil varen. Afhankelijk van het getij en het aantal pk van de buitenboordmotor duurt de reis een tot twee uur.

Te Christiaankondre is een eenvoudig toeristenverblijf met een paar slaapkamers. Wie liever in de openlucht slaapt, kan zijn hangmat ophangen in pinahutten die te huur worden aangeboden. De grote open woonhutten van de dorpsbewoners liggen verspreid in het witte zand tussen de palm- en mangobomen. Na zonsopgang begeven de vrouwen van Galibi zich richting bos om te werken op de kostgrondjes. In de middag keren ze terug met de oogst, voornamelijk cassave, waarvan brood en de lichtalcoholische drank kasiri wordt gemaakt. De mannen gaan vroeg in de ochtend naar zee om vis te vangen, die voornamelijk op de markt in Saint Laurent wordt verkocht.

Op een uurtje varen van de dorpen liggen in het Galibi-natuurreservaat de prachtige zandstranden Baboensanti en Eilanti. Van half februari tot augustus komen reuzenschildpadden hier hun eieren leggen. Maar met de komst van het natuurreservaat is het aantal nesten van de waranaschildpad die vrijwel alleen in het Galibi-reservaat komt leggen toegenomen. Toch worden de nesten nog altijd door stropers geleegd die de eieren aan opkopers aanbieden. De minder zeldzame schildpadden, de krape en de aitkanti, kunnen trouwens ook bekeken worden aan het Franse strand te Yalimapo op een halfuur varen van Galibi. Aan de Franse kant zijn een klein natuurmuseum en een restaurantje dat wijn en pommes frites verkoopt. Het groeiend aantal toeristen dat inheemsen en zeeschildpadden komt bekijken heeft plaatselijke eigenaren van boten en accommodatie een extra bron van inkomsten opgeleverd. Daarnaast verkopen de dorpelingen in het Vrouwencentrum zelfgemaakte sieraden, aardewerk of vlechtwerk aan de bezoekers.

10 prachtige bestemmingen in Marowijne en Suriname