Pinguïns
De bekendste dieren die op Antarctica voorkomen, zijn de pinguïns. Er zijn twee echte Antarctische pinguïns, namelijk de keizers- en de Adéliepinguïn. Dit betekent dat deze twee pinguïnsoorten uitsluitend op Antarctica zelf voorkomen. De ezels- en kinbandpinguïn komen zowel op Antarctica als op de subantarctische eilanden voor. Op een van de South Shetlandeilanden (Livingstone) broedt een tiental macaronipinguïns. Incidenteel wordt er op Antarctica een koningspinguïn gezien. Voor bijna alle andere pinguïns zult u naar de subantarctische eilanden moeten reizen.
Van de zeventien soorten komen er dertien voor in de (sub)Antarctische streken. Slechts vier soorten leven in warmere gebieden, dit zijn de zwartvoet-, Magelhaen-, Humbolt- en Galapagospinguïn, waarvan alleen de Magelhaenpinguïn voor deze website verder van belang is.
Pinguïns leven in grote kolonies. Zo’n kolonie geeft het individu bescherming. Niet dat pinguïns makkelijke buren voor elkaar zijn: ze pikken steentjes van elkaars nest en ze maken onderling ruzie over van alles en nog wat. Zo’n ruzie kan er soms echt hardhandig aan toe gaan. Ze meppen elkaar dan met de korte, maar zeer krachtige vleugels.
Als de kuikens groter worden, moeten beide ouders op zoek naar voedsel om de honger van het snelgroeiende kuiken te stillen. Als de ouders weg zijn, drommen de kuikens bijeen in een zogenaamde crèche. Het is altijd weer een wonder om te zien hoe ouders en kuikens elkaar weer terug kunnen vinden.
Omdat pinguïns onder heel verschillende omstandigheden leven, hebben ze ook heel verschillende manieren om hun eieren uit te broeden en hun kuikens te beschermen: De konings- en keizerspinguïns hebben de meest afwijkende oplossing gevonden om het ene ei dat ze leggen uit te broeden. Het ei wordt op de poten gelegd en warm gehouden door een dikke huidplooi die als een theemuts over het ei heen valt.
De kleinere pinguïns die op Antarctica en de koude subantarctische eilanden voorkomen leggen hun eieren (meestal twee) in een nestje van voornamelijk steentjes (Antarctica) of mossen en boendergras (subantarctische eilanden). Deze manier van broeden vindt u bij de Adélie-, kinband-, ezelspinguïn, rotsspringer, macaroni-, Schlegels-, grote kuif-, Fiordlandkuif-, Snareskuifpinguïn.
Pinguïns die in de warmere streken zoals op de noordelijkere subantarctische eilanden, Chili, Argentinië (Magelhaenpinguïn) en Nieuw-Zeeland (geeloog- en dwergpinguïn) leven, leggen hun eieren in ondergrondse nesten, om oververhitting te voorkomen.
Op Antarctica en het Antarctische Schiereiland komen slechts vier soorten voor. Dit zijn de keizers-, Adélie-, kinband- en ezelspinguïn.
De keizerspinguïn is de grootste van alle pinguïns en wordt maximaal 1.50 m. Deze pinguïn legt slechts één ei en doet dat in de winter (mei-juni). Het mannetje broedt het ei uit door het op de voeten te houden en de warme broedplooi (buikhuid met extra bloedvaten) als een theemuts over het ei te laten zakken. Na ongeveer 65 dagen komt het kuiken uit het ei. Daarna blijft het kleine kuiken nog een tijdlang op de voeten en in de warmte van de broedplooi van de vader. Bij het openbreken van het pakijs komt het vrouwtje terug en lost zij het mannetje af. Dit is een heel delicate zaak, want als het kuiken te lang in de koude buitenlucht is of op het koude ijs, dan is het verloren. Daarna gaat het mannetje naar zee voor zijn eerste maaltijd in meer dan drie maanden. Hij heeft immers sinds dat het ei gelegd is niets meer gegeten. Daarna wisselen de ouders elkaar af. Als de kuikens groter worden, drommen ze samen in grote groepen (crèches). Ze beginnen dan langzamerhand het koddige grijswitte donskleed te verliezen en krijgen hun eerste veren. Ze zijn dan klaar om de volwassen dieren naar open zee te volgen. Het zal dan nog vier jaar duren voor ze hun volwassen verenpak krijgen en klaar zijn om hun eigen maatje te vinden en daarmee het eerste ei te leggen en te verzorgen. Eind november zijn (bijna) alle dieren verdwenen. In maart, april komen de volwassen dieren terug om te paren en aan het volgende legsel te beginnen.
Keizerspinguïnkolonies zijn te vinden op het pakijs rond het gehele continent. Een van de ‘makkelijkst’ bereikbare kolonies bevindt zich bij Snow Hill in de Weddellzee. In de zomer worden incidenteel een of enkele jonge dieren gezien.De veel kleinere Adéliepinguïn komt voor op onder andere Devil en Paulet in de Weddellzee, Petermann bij het Antarctisch Schiereiland, Cape Adare en Balleny-eilanden in de Rosszee en (zeer opmerkelijk) op Bouvet. De soort is te herkennen aan de zwarte kop met een witte rand om de ogen. Deze soort kan 70 cm groot worden. In de periode van oktober tot november worden meestal twee eieren gelegd, die ruim een maand later uitkomen. De kuikens worden door beide ouders verzorgd en groeien daarom als kool. Eind januari zijn de oudste kuikens al groter dan de ouders. Ze beginnen dan hun dons te verliezen en krijgen hun volwassen verenpak. Het dons boven op de kop blijft echter tot het laatste staan en geeft de kuikens een heel eigenwijs uiterlijk. Aan het einde van het seizoen (eind maart, begin april), als de meeste volwassen vogels al zijn verdwenen, zijn er grote groepen jonge dieren te vinden op ijsschotsen. Ze laten zich meedrijven naar open water om daar volwassen te worden en na vier jaar terug te keren en dan zelf aan het voortplantingsritueel deel te nemen.De stormband- of kinbandpinguïn is eenvoudig te herkennen aan het zwarte streepje dat onder de witte kin loopt. Deze soort is te vinden op en rond het Antarctisch Schiereiland, South Georgia, South Orkneyeilanden, South Sandwicheilanden, Bouvet, Heard en Balleny-eilanden. Ook deze soort kan 70 cm groot worden. Eind november, begin december legt het vrouwtje twee eieren. Rond de kerst kruipen dan de eerste kuikens uit het ei. De kleine donsbolletjes groeien snel. Half februari beginnen de volgroeide kuikens hun dons te verliezen en krijgen ze hun echte veren. Daarna ruien de volwassen dieren en vertrekken vervolgens zee.
De ezelspinguïn is tegenwoordig de meest algemeen voorkomende pinguïn op het noordelijk deel van het schiereiland. Ze komen verder voor op de Falklandeilanden, South Georgia, South Orkney- en South Sandwicheilanden, Prince Edward, Crozet, Kerguelen, Heard en Macquarie. Met de witte vlek boven de ogen en de oranje snavel zijn ze goed te herkennen. Het is een van de luidruchtigste pinguïns. Als een van de ouders terugkeert naar het nest wordt hij of zij begroet met een geluid dat doet denken aan een balkende ezel. Deze soort wordt iets groter dan de twee voorgaande en kan 75 cm groot worden.
De overige, vaak meer kleurrijke soorten komen veelal op de South Shetland-, South Orkney-, South Sandwicheilanden en de subantarctische eilanden voor.
De één na grootste soort, de koningspinguïn (95 cm) is tevens de kleurrijkste. De opvallende oranjegele hals- en borstvlek maakt de vogel simpel te herkennen. Vooral op South Georgia en Macquarie komt deze soort zeer massaal voor. Op Oost-Falkland bij Volunteer Point verblijven op dit moment circa 1500 paren. De laatste jaren wordt er op de andere Falklandeilanden regelmatig een enkele koningspinguïn gezien, die in een kolonie van een andere soort een plaats heeft veroverd. Verder zijn ze te vinden op de afgelegen eilanden Crozet, Kerguelen, Prince Edward en Heard.
De koningspinguïn legt twee eieren in de drie jaar. Dit wil zeggen dat u op ieder moment allerlei stadia in een kolonie kunt tegenkomen. Beide ouders bebroeden het ei. Na het uitkomen van het ei verzorgen ook beide ouders het kuiken. Het kuiken van de koningspinguïn ziet er, in vergelijking tot het kuiken van de keizerspinguïn, uit als een lelijk eendje. Pas na het verliezen van het donkerbruine dons komt de mooie, kleurrijke pinguïn tevoorschijn.
De macaronipinguïn heeft een in het oog springende kuif. De oranjegele kuif valt in slierten langs de zwarte kop. De pinguïn is vrij groot, zo’n 70 cm. Ze komen algemeen voor op South Orkney- en South Sandwicheilanden, South Georgia, Bouvet, Prince Edward, Crozet, Kerguelen, Heard. Bij Hannah Point op Livingstone, een van de South Shetlandeilanden broeden al jaren een handjevol macaronipinguïns.
De schlegelspinguïn, die heel veel lijkt op de macaronipinguïn, komt uitsluitend op Macquarie voor.
Een kleiner familielid is de rotsspringer (circa 50 cm). Ook deze soort heeft lange geeloranje sierveren die van de basis van de snavel, boven de ogen langs tot halverwege de kop lopen. Opvallend zijn de doordringende rode ogen. Rotsspringers broeden op Vuurland, in de omgeving van Punta Arenas, de Falklandeilanden, Tristan da Cunha, Gough, Prince Edward, Crozet, Kerguelen, Saint Paul, Heard, Amsterdam, Macquarie, Campbell, Auckland en de Antipodeneilanden. Waarbij de dieren op de noordelijke eilanden (Tristan da Cunha, Gough, Amsterdam en Saint Paul) overduidelijk meer en langere kuifveren hebben dan op de zuidelijke eilanden. Voor de echte verzamelaar zijn er op de subantarctische eilanden van Nieuw-Zeeland en Australië nog de nodige soorten en ondersoorten te vinden.
Op het eiland Snares komt een geheel eigen soort voor (endemisch), de Snareskuifpinguïn. Deze soort lijkt heel veel op de Fiordlandkuifpinguïn. Een opvallend verschil is een witte streep die tot halverwege de hals loopt. Deze ontbreekt bij de Fiordlandkuifpinguïn. De vogels broeden in grote kolonies in het binnenland van Snares. Omdat het verboden is om op Snares aan land te gaan, kan deze soort alleen waargenomen worden op plaatsen waar ze de zee in gaan en op volle zee.
Hebben alle overige kuifpinguïns slechts hangende kuiven, de grote kuifpinguïn is in staat om zijn kuif ook op te zetten. De dieren zijn een fractie groter dan de Fiordlandkuifpinguïn en broeden slechts op Bounty en de Antipodeneilanden. Doordat hun aantal de laatste vijftig jaar zo goed als gehalveerd is, wordt deze soort als bedreigde diersoort aangemerkt.
De geeloogpinguïn is een unieke verschijning en is ook uiterst zeldzaam. Ze hebben een blauwgrijze kop met een grote gele streep van de basis van de snavel, om het oog heen tot achter op de kop. Zoals de naam al doet vermoeden, hebben ze gele ogen. Met circa 75 cm behoren ze tot de grotere soorten. Ze broeden langs de kusten van het Zuidereiland, op Steward, Auckland en Campbell en doen dat bij voorkeur in het metershoge boendergras. De dieren gaan in de schemer naar zee op zoek naar voedsel, mede hierdoor zijn ze erg moeilijk te observeren.
De allerkleinste soort is de dwergpinguïn (40 cm). Deze pinguïns broeden op Tasmanië, Steward, Chatham en langs de zuidkust van Australië. Ze leggen tussen juli en december twee eieren in ondergrondse nesten. Het dier is blauwgrijs met een witte borst en witte kin. Ze zijn vooral ‘s nachts erg luidruchtig.
De laatste soort is de Magelhaenpinguïn. Het is een vrij grote soort (tot 70 cm) die op het vasteland van Zuid-Amerika (Patagonië) en op de Falklandeilanden voorkomt. Ze zijn zwart-wit met een mooie tekening over de borst en rond de kop. Rond het oog zit een roze vlek. De snavel is zwart. Ze broeden voornamelijk ondergronds of in rotsspleten. De eieren worden in oktober en november gelegd.
Rondreizen
Deze groepsreis Antarctica is een gemakkelijke reis naar een moeilijk gebied. De ultieme kans om vanaf een comfortabel schip dit extreme continent...
Rondreizen
Tijdens deze reis ga je zuidelijker dan de meeste andere schepen, zelfs tot voorbij de Poolcirkel. Je brengt een aantal dagen in...
Rondreizen
Wie heeft er nooit van gedroomd naar de poolgebieden te gaan? Deze groepsreis naar Antarctica brengt je naar één van de meest...