Stammen van het Centrale Bergland van Luzon
Het Centrale Bergland (Cordillera Central) vormt het woongebied van een aantal stammen die vanuit volkenkundig oogpunt zeer interessant zijn. Deze bergstammen worden gezamenlijk vaak aangeduid met de term 'Igorot', hetgeen bergbewoner betekent. Ze stammen af van de proto-Maleiers die lang geleden vanuit Indonesië en het vasteland van Zuidoost-Azië naar de Filippijnen zijn geëmigreerd en die later verder naar het binnenland zijn gedrongen door de laat-Maleiers. Dankzij de bescherming van de bergen wisten deze stammen tijdens de Spaanse overheersing grotendeels hun oorspronkelijke leefwijze te behouden. Ook tijdens de Amerikaanse periode leefden de bergbewoners nog in een betrekkelijk isolement. Nog slechts enkele generaties geleden kwamen koppensnellerij en schermutselingen tussen de stammen regelmatig voor. De wapenuitrusting die door de krijgers bij dergelijke activiteiten gebruikt werd bestond uit speren, schilden, bijlen en jachtmessen. Als een krijger in zijn dorp terugkeerde met het gesnelde hoofd van een vijand was dat altijd aanleiding om een groot feest te vieren. Bij sommige stammen, onder andere de Ifugao, werden de schedels van de gedode vijanden bewaard als trofeeën. Bloedwraak is een praktijk die ook tegenwoordig nog incidenteel plaatsvindt. Daarbij maakt het niet veel uit of de dood van het slachtoffer dat gewroken moet worden het gevolg was van een moedwillige daad of dat het een ongeluk betrof. Een en ander geldt ook met betrekking tot verkeersongevallen. Een chauffeur die een voetganger heeft doodgereden is zijn leven niet meer zeker en doet er beter aan zich niet meer in het gebied te vertonen, ook al had hij geen schuld aan het ongeval. De verplichting wraak te nemen is afhankelijk van de familierelatie die men heeft met het slachtoffer. Des te nauwer de verwantschap, des te eerder zal men zich geroepen voelen tot actie over te gaan. Het is niet per se noodzakelijk dat de dader zelf gedood wordt. Indien een familielid van de dader omgebracht wordt beschouwt men dat ook als goede vereffening van het aangedane onrecht. Sommige oudere mannen onder de bergbewoners dragen op hun borst nauwkeurig aangebrachte tatoeages met geometrische patronen. Deze duiden erop dat ze in het verleden een heldhaftige daad hebben verricht. Soortgelijke tatoeages werden ook bij vrouwen aangebracht, vooral op de schouders en armen, maar deze hadden voornamelijk een decoratieve betekenis. De bergbewoners zijn van oorsprong aanhangers van natuurgodsdiensten. Ook tegenwoordig is het christendom slechts ten dele in het gebied doorgedrongen en hebben talloze oude tradities standgehouden. Typerende elementen van de religieuze beleving bij de bergstammen zijn voorouder- en geestenverering en oogstrituelen. Ook de begrafenisrituelen zijn erg karakteristiek. Bij sommige stammen zoals de Bontoc en Kalinga worden de doden in zittende houding opgebaard op een bamboe-draagstoel aan de voorzijde van de woning. Aan de geest ('anito') van de overledene wordt een varken geofferd en de oude vrouwen van de dorpsgemeenschap houden een klaagzang bij de dode. De doden worden bij deze stammen in de directe omgeving van het huis begraven en soms ook wel onder de woning. Bij andere stammen zoals de Ibaloi en Kankanai worden de doden, oorspronkelijk vaak in gemummificeerde toestand, bijgezet in een familiegrot of een rotsnis. De Ifugao bewaren de beenderen van hun voorouders in de vorm van een bundel, omwikkeld met een stuk textiel. Aan de woningen worden soms schedels van varkens en karbouwen (waterbuffels) opgehangen. Deze duiden op een hogere sociale status van de bewoners. Het gezin kon zich veroorloven de dieren te offeren bij speciale gelegenheden (bijvoorbeeld een huwelijk, een begrafenis of een oogstfeest), waarbij het vlees verdeeld wordt onder de aanwezigen. Een gewoonte die bij alle stammen (ook in andere gebieden dan het Centrale Bergland) voorkomt is het kauwen op betelnootpruimen. Dit wordt vooral door oudere mensen gedaan en is zowel bij mannen als vrouwen populair. Behalve een stukje betelnoot bevat de met blad omwikkelde pruim een beetje tabak en kalk. Door het kauwen krijgt het speeksel een roestrode kleur. Doordat ook het gebit en de mondhoeken roodachtig gekleurd worden heeft het kauwen niet bepaald een positieve invloed op de schoonheid van de pruimster of pruimer. De bergbewoners schijnen daar echter anders over te oordelen. De bergstammen van Luzon zijn wel het meest beroemd geworden vanwege de zeer indrukwekkende natte rijstterrassen die zij in de loop der eeuwen hebben aangelegd.
De bekendste stam is wat dat betreft de Ifugao welke tevens de grootste bevolkingsgroep is in het gebied. De rijstterrassen langs de hoge en vaak erg steile hellingen van het 20 km lange dal van Banaue hebben een ouderdom van ruim 2000 en mogelijk meer dan 3000 jaar en worden wel beschouwd als het 'achtste wereldwonder'. De dikwijls slechts enkele meters brede percelen worden begrensd door aarden of stenen wallen die soms een hoogte hebben van meer dan 7 meter. De bevloeiing vindt plaats met water dat afkomstig is uit de talloze kleine bergbeekjes en dat verder geleid wordt via een ingewikkeld systeem van kanaaltjes en bamboeleidingen. Vrijwel elk bruikbaar stukje berghelling is benut. De terrassen strekken zich uit vanaf de bodem van het dal tot dicht bij de honderden meters hoger gelegen toppen van de omringende bergen. De terrassen worden aangelegd en onderhouden door de mannen, maar de vrouwen houden zich bezig met het planten van de rijst en het verwijderen van onkruid. Het oogsten, dat twee- of driemaal per jaar kan plaatsvinden, gebeurt door mannen en vrouwen gezamenlijk. De traditionele woningen van de Ifugao zijn gebouwd op palen en hebben een piramidevormig, met gras bedekt dak. De houten wanden zijn soms versierd met fraai houtsnijwerk. Tegenwoordig worden er steeds meer woningen gemaakt met daken en wanden van golfplaat. Deze golfplaathuizen worden beschouwd als statusobjecten, maar zijn in bepaalde opzichten minder comfortabel dan de originele woningen. Op een zonnige dag is het binnen zo'n golfplaatwoning nauwelijks uit te houden vanwege de hitte en tijdens een tropische stortbui maken de zware druppels een hels kabaal op het ijzeren dak.
Noordwestelijk van de provincie Ifugao ligt de Mountain Province, het woongebied van de Bontoc. In oudere literatuur wordt voor de Bontoc nogal eens de term 'Igorot' als synoniem gebruikt, alsof Igorot de aanduiding is voor een aparte stam. Dit is echter onjuist want zoals eerder vermeld fungeert het woord Igorot als een verzamelnaam voor alle bergbewoners. De rijstterrassen van de Bontoc zijn plaatselijk net zo indrukwekkend als die van de Ifugao. Voor de constructie van de steunwallen die de terrassen omgeven maken de Bontoc vooral gebruik van steen, terwijl de Ifugao grotendeels leem als bouwmateriaal benutten. De Bontoc leven in dorpsgemeenschappen ('ili') die weer opgedeeld zijn in kleinere eenheden. Behalve de gewone woningen zijn er bepaalde huizen met een speciale functie. Zo hebben de Bontoc een mannenhuis of 'ato'. Dit huis fungeert als slaapplaats voor de opgroeiende jongens en als vergaderruimte voor de dorpsoudsten. Hier worden belangrijke sociale beslissingen genomen en voorbereidingen getroffen voor te houden ceremonies. Vrouwen mogen een 'ato' niet binnen komen. Ook voor de nog ongehuwde meisjes is er een aparte ruimte, genaamd 'ulog'. Hier worden ook de contacten gelegd tussen de meisjes en hun toekomstige partners. Een huwelijk wordt pas als succesvol beschouwd als er een of meer kinderen uit voort komen. De Bontoc zijn bekwame wevers. Het van fraai gekleurde patronen voorziene textiel wordt onder andere gebruikt voor de traditionele rokken van de vrouwen. Oorspronkelijk liepen de vrouwen met een ontbloot bovenlichaam, maar tegenwoordig behoort een westerse blouse tot de normale kleding. De originele kleding van de mannen bestaat uit een soort lendendoek die ook wel aangeduid wordt met de term 'G-string'. Oudere mannen ziet men nog regelmatig lopen slechts gekleed met zo'n lendendoek, maar de jonge mannen dragen liever een spijkerbroek en een T-shirt.
Zuidwestelijk van de Bontoc leven de Kankanai en Ibaloi, gezamenlijk ook bekend onder de naam Benguet (waarnaar ook de desbetreffende provincie is genoemd). In hun woongebied bevindt zich de Mt. Pulag, met 2930 meter de op een na hoogste berg op de Filippijnen. De Kalinga wonen ten noorden van het stamgebied van de Bontoc. Van de Kalinga is het begrip 'bodong' afkomstig. Dit begrip komt neer op een soort vredesovereenkomst tussen verschillende dorpen. De onderlinge vrede werd bekrachtigd door het uitwisselen van geschenken. Ook wanneer iemand de eer van een ander had aangetast kon hij door het geven van een geschenk voorkomen dat zijn hoofd gesneld werd.
De provincie Abra welke een deel van de westkant van het Centrale Bergland omvat is het woongebied van de Tinggian. Ten gevolge van het vrij intensieve contact met de Ilocano-laaglandbevolking is de cultuur van de Tinggian inmiddels sterk verwesterd.
De Apayao of Isneg vormen de meest noordelijk wonende bevolkingsgroep onder de bergstammen. Hun oorspronkelijke cultuur heeft ten dele invloeden ondergaan van de negrito-bevolking (Atta) van het uiterste noorden van Luzon. De hoogontwikkelde agrarische cultuur van de bergbevolking, welke een prachtig voorbeeld vormt van harmonie tussen mens en natuur, wordt helaas van verschillende kanten bedreigd. De westerse cultuur en het christendom hebben reeds een vergaande invloed gehad op zaken als tradities en kleding. Zoals eerder vermeld moeten de oorspronkelijke woningen steeds meer plaatsmaken voor lelijke golfplaathuisjes. Maar ook de prachtige rijstterrassen worden bedreigd. Steeds minder jonge bergbewoners voelen zich geroepen te ploeteren in de modderige rijstvelden en zich bezig te houden met het erg arbeidsintensieve onderhoud van de terraswallen. Gelokt door de moderne consumptiemaatschappij prefereren ze een baantje in een van de grotere steden. Het gevolg is dat plaatselijk de terrassen in verval raken, waardoor ook erosie meer vat op de hellingen krijgt. Een nog veel grotere bedreiging vormen plannen van de regering om in het dal van de Chico-rivier een zeer groot stuwdamproject aan te leggen. Daardoor zou een belangrijk deel van de Bontoc- en Kalinga-nederzettingen evenals hun rijstterrassen en heilige begraafplaatsen onder water verdwijnen. Circa 100000 mensen zouden dan gedwongen moeten verhuizen. De bevolking verzet zich echter heftig tegen deze plannen en wordt daarbij gesteund door guerrillastrijders. De onrust in dit gebied nam vooral toe nadat in april 1980 de Kalinga-leider Macli-ing Dulag vermoord werd. In verband met het verzet is het project daarna opgeschort, maar de Kalinga blijven wantrouwend ten aanzien van de federale regering.