Economie
Ten tijde van het grote Joegoslavië behoorde Servië tot een van de armere deelrepublieken, met uitzondering van de autonome provincie Vojvodina in het noorden. Het grote geld werd verdiend in Slovenië, delen van Kroatië en Vojvodina. De armste regio’s waren Zuid-Servië, Macedonië en Kosovo.
Niettemin bood Belgrado als hoofdstad van één van de grootste Zuidoost-Europese staten veel potentieel voor economische ontwikkeling. De stad groeide tijdens het communisme uit van een middelgrote stad tot een metropool.
Een belangrijke rol in de economie van het toenmalige Joegoslavië speelden de vele leningen die Tito losweekte bij zowel Westerse als Oosterse landen. Dit gaf de Joegoslaven in de jaren zeventig veel ruimte om zich te ontwikkelen. Dat diezelfde leningen in de jaren tachtig als gevolg van de mondiale economische crisis weer terugbetaald moesten worden, iets wat gezien de gebrekkige ontwikkeling helemaal niet mogelijk was, is door sommigen ook wel aangeduid als één van de belangrijke oorzaken van de burgeroorlog. Immers, economische malaise maakt mensen paniekerig en een kat in het nauw maakt rare sprongen. Ook ontving Servië relatief veel geld van gastarbeiders die in Duitsland, Nederland of Oostenrijk werkten.
Wat er nog over was van de economie na het economische zware weer in de jaren tachtig, werd volledig teniet gedaan in de jaren negentig door de oorlog, internationale sancties en uiteindelijk bombardementen. Veel infrastructuur werd voor langere tijd onbruikbaar. De luchtvaart werd onmogelijk gemaakt na de bombardementen omdat vliegtuigfabrieken waren gesloopt. Bruggen moesten – al dan niet met hulp van de internationale gemeenschap - worden herbouwd, zoals die over de Donau in Novi Sad.
Al tijdens het Miloševic-regime in de jaren negentig maakte Servië een hyperinflatie mee die zelfs sneller en verwoestender was dan die in de jaren dertig van Europa. Honderd-dinar-biljetten waren binnen een paar uur niets meer waard en konden nauwelijks ingeruild worden voor miljoenbiljetten. Deze hyperinflatie maakte dat de dinar als betaalmiddel onbruikbaar werd. Biljetten van 500.000.000.000 dinar kwamen voor in 1994, maar waren spoedig erna al niets meer waard. Een Amerikaanse NGO (Non-Governmental Organization) die in Servië actief was pleitte er voor om de dinar te koppelen aan de Deutschmark in 1997 – met succes. Deze NGO, die bestond uit zeventien markteconomen, is later opgegaan in de politieke partij G17 plus, die op het moment in de regerende coalitie zit.
In de tweede helft van het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw krabbelt Servië toch verbazingwekkend snel op uit het diepste dal. De liberale regering van Tadic verkoopt veel Servische bedrijven aan buitenlandse investeerders – vaak tot woede van de nationalisten, die de nationale fabrieken, de trots van het oude Joegoslavië, willen behouden. Een goed voorbeeld hiervan is de ondergang van Zastava, de fabriek in Kragujevac die de enige echte “Joegoslavische auto” maakte. In 2008 werden de laatste restanten van wat er nog over was van het Zastava-bedrijf overgenomen door Fiat, waarmee het bedrijf overigens al sinds de jaren vijftig samenwerkte. Zo maakte Zastava de in Joegoslavië legendarische Fica (Fiat 600) en exporteerde het de “Yugo” – een trotse auto van de Joegoslavische “derde weg”. De Zastava (Yugo) fabriek werd in 1999 gebombardeerd. Het decennium erna was een periode van pappen en nathouden, tot de overname in 2008.
Hoewel de economie er nog steeds verre van rooskleurig uitziet, heeft Servië economisch meer mogelijkheden dan in 2000 iemand had kunnen voorspellen. Het land maakte de laatste jaren zelfs een voorzichtig Wirtschaftswunder mee. In macro-economische kringen spreekt men over Servië ook wel als de Balkan-Tiger – een verwijzing naar de Oost-Aziatische kleinere landen die zich economisch zo snel hebben ontwikkeld.
Belgrado als stad genereert 35 procent van het BNP en is – vergeleken met de rest van het land – een oase van voorspoed. Niettemin wordt het gemiddelde inkomen in Servië geschat op zo’n vierhonderd á vijfhonderd euro per maand en is de werkloosheid zeer hoog. De grijze en pikzwarte sector is groot. De huidige crisis heeft Servië, net als zoveel andere transitielanden, zwaar getroffen.
De agriculturele sector is nog steeds van groot belang voor de interne markt. De staat doet verwoede pogingen om Servische producten te beschermen en met nationale campagnes (Birajmo domace! – Wij kiezen voor nationale producten!) wordt de burgers op het hart gedrukt om toch vooral “eigen” producten te blijven kopen. De unieke Servische keuken en de rijkdom aan groente en fruit wordt in campagnes als unique selling point gebruikt. In sommige niches van de fruitindustrie is Servië dan ook succesvol: twintig procent van de mondiale frambozen-export is in Servische handen.
Maatschappij
Marquise is een luxe 4-sterren hotel in Belgrado. In dit hotel geniet je van een aangename vakantie. Het hotel wordt gemiddeld beoordeeld met...
Als je op zoek bent naar een fijne accommodatie voor een stedentrip naar Belgrado ben je aan het juiste adres bij BG...
Argo is een middenklasse 3-sterren hotel in Belgrado. In dit hotel geniet je van een aangename vakantie. Het hotel wordt gemiddeld beoordeeld met...