De Praagse burcht
Vanaf het plein Hradcanské Námestí betreedt u de eerste binnenhof door een poort in het hek. Deze doorgang wordt dag en nacht bewaakt door twee levende schildwachten en twee verstarde strijdende reuzen uit 1768. Elk uur wordt de wacht gewisseld. Om twaalf uur wordt dit wisselen van de wacht omlijst met muziek. Václav Havel heeft de nieuwe uniformen laten ontwerpen. In de winter dragen de wachten mutsen die gemaakt zijn van bont, dat geschonken is door Tsjechen en Slowaken die naar Canada uitgeweken waren. Maria Theresia gaf de Weense architect Nikolaus Pacassi opdracht tot de bouw van de eerste voorhof. In het classicistische bouwwerk werd de reeds bestaande Matthiaspoort opgenomen. Deze toren stond oorspronkelijk los. In 1614 begon de architect van de dom van Salzburg met de bouw van de verdedigingstoren. De opdrachtgever was koning Matthias.
De poort leidt naar de tweede binnenhof. Deze binnenplaats is net zo oud als de eerste. Aan de zuidkant staat de achttiende-eeuwse Heilige-Kruiskapel. Hierin worden sinds 1961 de liturgische schatten en relikwieën uit de Sint-Vitusdom bewaard. Onder de kostbaarheden bevinden zich de helm en de maliënkolder van de heilige Wenceslas. Deze koning was met de aanleg van de verzameling begonnen. Karel IV heeft de collectie uitgebreid. Hij was een hartstochtelijk verzamelaar van heilige relikwieën. Op het plein staat een kooi, waarin ontrouwe vrouwen werden opgesloten.
Aan de noordzijde van de binnenplaats staat de voormalige Rijschool en de daarbij behorende Spaanse zaal en de Rudolfgalerie. De Spaanse zaal dateert uit 1601-1606 en werd halverwege de achttiende eeuw onder leiding van Kilian Ignaz Dientzenhofer verbouwd.
Een volgende renovatie vond plaats tussen 1865 en 1868, ter gelegenheid van de kroning van keizer Franz Josef I tot koning van Bohemen. De Rudolfgalerie werd aan het eind van de zestiende eeuw gebouwd. Rudolf II bewaarde zijn kunstcollectie in dit vertrek. De kunstminnende Rudolf was een geestdriftig verzamelaar van schilderijen, curiositeiten en andere kunstwerken. Zijn collectie was wereldberoemd. Later werden veel doeken verkocht of naar Wenen overgebracht. In de zalen worden tegenwoordig wisselende tentoonstellingen gehouden.
Via de tweede binnenhof kunt u de burcht aan de noordzijde verlaten. U passeert de hertensloot als u over de Kruitbrug loopt. De naam van de greppel ontstond in de zestiende eeuw, toen herten in de sloot verbleven. Rechts ligt de Koninklijke tuin, die in opdracht van de Habsburger Ferdinand I in Italiaanse stijl werd aangelegd. In de tuin staat het romantische Belvédère. Ferdinand liet dit lustslot in 1538 voor zijn gemalin Anna neerzetten. Onder Rudolf II keek de hofastronoom Tycho Brahe vanaf het terras naar de sterren. In de tuin staat de ‘zingende fontein’ uit 1564. De fontein dankt zijn naam aan de klank, die de vallende waterdruppels op het brons maken.
Als u van de tweede naar de derde binnenhof loopt, wordt uw blik onmiddellijk getrokken door de Sint-Vitusdom. Op de plek waar nu de grootste kerk van Praag staat, bouwde de heilige Wenceslas in de tiende eeuw een Romaanse rotonde. Deze kapel diende om een arm van Sint-Vitus, de Boheemse patroonheilige in te bewaren. In 1344 werd Praag tot aartsbisdom verheven. Karel IV gaf daarop de opdracht een kathedraal te bouwen die deze functie waardig was. Uit eerbetoon voor de heilige Wenceslas moest de kleine rotonde deel uitmaken van het godshuis. Omdat Karel zeer onder de indruk was van de Franse kathedralen haalde hij de Franse Matthias van Arras over de bouw op zich te nemen. Na diens dood nam de geniale architect Peter Parler zijn taak over. Parler en zijn mannen hebben ruim 30 jaar aan de dom gewerkt. Begonnen werd met het koor. Toen in 1421 de bouw vanwege de hussietenoorlog werd stilgelegd, was slechts dit gedeelte voltooid. Het orgel sloot de westzijde af. Toen de bouw werd voortgezet, werd het orgel als het ware opzij geklapt.
Na de hussietenoorlogen kwamen de werkzaamheden moeizaam weer op gang. Diverse andere oorlogen en een brand droegen niet bepaald bij tot een voorspoedig verloop van de bouwwerkzaamheden. Het project leek een gebed zonder einde te worden.
In 1884 werd de Dombouwvereniging opgericht. In dat jaar werden de werkzaamheden weer hervat, zij het traag omdat de kosten uit giften betaald moesten worden. Pas in 1929, precies 1000 jaar na de dood van de heilige Wenceslas, werd de dom gewijd. Doordat zo lang aan de kerk gewerkt is, zijn verschillende bouwstijlen te herkennen. Taferelen op de middelste bronzen deuren aan de westzijde van de kerk vertellen het verhaal van de bouw. Op de zijdeuren worden scènes uit de levens van de heiligen Wenceslas en Adalbert uitgebeeld. Aan de zuidzijde van de kerk bood de ‘Gouden Poort’ toegang tot de kerk. Het prachtige mozaïek werd in 1371 door Venetiaanse kunstenaars uit Boheems glas gemaakt. Boven het middelste portaal knielen de zes Boheemse schutspatronen, Karel IV en zijn vierde echtgenote, Elisabeth van Pommeren, in aanbidding voor Christus. Karel gebruikte deze poort als hij vanaf het paleis de kathedraal binnenging.
Het interieur van de kathedraal is vrij sober. Opvallend is het verschil in de hoeveelheid licht die door de bovenste en onderste ramen naar binnen valt. Tot aan de galerij is het vrij donker, in het bovenste deel laten heldere ramen meer licht door. Het donkere verwijst naar het aardse, terwijl het lichte deel het goddelijke uitbeeldt. Op de galerij die beide gedeeltes scheidt, bevinden zich levensechte borstbeelden van Boheemse koningen; hun positie lag tussen hemel en aarde.
De kleurigheid van de ramen heeft ook een symbolische betekenis. Het grote aantal kleuren beeldt de veelzijdigheid van de schepping uit. Een venster dat bij deze symboliek goed aansluit is de prachtige rozet aan de westzijde van de kerk. Deze heeft de schepping van de aarde als onderwerp.
De Wenceslaskapel, die aan de zuidkant van de kerk te vinden is, werd tussen 1352 en 1364 door Peter Parler gebouwd op de oorspronkelijke Romaanse rotonde. De muren zijn met ruim dertienhonderd halfedelstenen bezet en beschilderd met taferelen uit de Wenceslaslegende en de lijdensweg van Christus. Het prachtige standbeeld van de heilige Wences-las vormt een unieke eenheid met de daarachter aangebrachte renaissancemuurschilderingen. Het beeld is gemaakt door Heinrich Parler, een neef van de bouwmeester. De bronzen ring op de kapeldeur schijnt degene te zijn aan wie de heilige Wenceslas zich vasthield toen hij in opdracht van zijn broer werd vermoord (zie ook onder Stare Boleslav).
Boven de Wenceslaskapel worden de koningskroon, de rijksappel en de scepter bewaard. De symboliek hierachter is, dat op deze manier de Boheemse dynastie rust op de relikwieën van de heilige Wenceslas. Een deur met zeven sloten beschermt de ingang tot die ruimte. De sleutels werden door zeven hoogwaardigheidsbekleders bewaard: de aartsbisschop, de primaat, de stadhouder, de hoogste burggraaf, de rechtbankpresident, de stadscommandant en de veldmaarschalk.
In de crypte onder de Wenceslaskapel liggen de Boheemse koningen Karel IV, Wenceslas IV, Jirí van Podebrady en keizer Rudolf II begraven. Karel wordt vergezeld door zijn vier vrouwen.
Voor in de kerk heeft de heilige Johannes van Nepomuk in een zilveren doodskist zijn laatste rustplaats gevonden. In het achttien-de-eeuwse kunstwerk, dat ontworpen is door Johann Bernhard Fischer von Erlach, werd door de Weense zilversmid Wirth 1750 kg zilver verwerkt. De kist wordt door twee engelen gedragen. Bovenop het deksel knielt de heilige zelf. Het gebruik van goud voor de schrijn zou wellicht toepasselijker zijn geweest, zilver staat tenslotte voor spreken, terwijl Johannes van Nepomuk zijn zwijgen met de dood moest bekopen (zie ook bij de Karelsbrug).
Voor in de kerk, aan de linkerkant bevindt zich een houtsnijwerk van ‘de vlucht van de Winterkoning’, een voorstelling van het vertrek van Frederik en zijn troepen, na de nederlaag bij de Slag op de Witte Berg.
Op de top van de hoofdtoren geeft de Boheemse leeuw de windrichting aan. De ongeveer 18 meter hoge monolithische obelisk naast de kerk werd in 1928, 10 jaar na de oprichting van Tsjechoslowakije neergezet.
Tegenover de kathedraal staat het Koninklijk Paleis. Het grootste deel van de periode tussen de elfde eeuw en de zestiende eeuw kozen de Boheemse koningen dit paleis als residentie. Tussen 1383 en 1484 woonden ze echter op de plaats waar nu het Representatiehuis (Obecní Dum) staat. Een lust voor het oog is de gotische Vladislavzaal. Het prachtige slingerstergewelf is van Benedikt Rejt, een architect met een geweldig gevoel voor ruimtelijkheid. De zaal ontstond tussen 1487 en 1502 en diende als decor voor toernooien en als troonzaal. Tegenwoordig vindt hier de beëdiging van de president plaats. Vanuit de Vladislavzaal loopt een trap naar de Boheemse kanselarij. In 1618 werden twee katholieke stadhouders en hun klerk uit een raam van dit vertrek gegooid. Zij hadden de voorwaarden van de ‘Letter of Majesty’ geschonden, een brief waarin Rudolf II de Boheemse edelen godsdienstvrijheid had beloofd. De drie mannen overleefden de val doordat zij op een mesthoop terechtkwamen. Met deze Tweede Praagse Defenestratie begon de Dertigjarige Oorlog. Twee obelisken in de tuin geven de plaats aan waar de edelen zouden zijn neergekomen, of – zoals de katholieken beweren – door twee engelen werden opgevangen. In de kelders van het paleis zijn een aantal maquettes van de Praagse burcht uit verschillende periodes te zien.
Een ruitertrap met een gekapt lusribbengewelf leidt van de Vladislavzaal naar het plein voor de Sint-Jorisbasiliek. Het ontwerp voor het trappenhuis is eveneens van Benedikt Rejt. Over de trap kwamen ridders te paard naar de zaal. De uitsparing in de boog, halverwege de trap, diende om het voor de ruiters gemakkelijker te maken met harnas en al op het paard gezeten de zaal te betreden.
In de tiende eeuw werd tegenover het koor van de Sint-Vitusdom de Sint-Jorisbasiliek (Basilika Sv. Jirí) opgetrokken. Het huidige, Romaanse bouwwerk stamt uit 1142, toen de kerk na een brand herbouwd werd. Het renaissanceportaal aan de zuidzijde van de kerk werd aan het begin van de zestiende eeuw door Benedikt Rejt gebouwd. Het barokke reliëf aan de voorkant stelt Sint-Joris de drakendoder voor. In de sober ingerichte basiliek staan van links naar rechts graftombes van Vratislav I (de stichter van de kerk), Boleslav II (stichter van het ernaast gelegen klooster) en zijn zoon Oldrich. In de Ludmilakapel bevinden zich de resten van de grootmoeder van de heilige Wenceslas. Aangrenzend aan de basiliek staat het gelijknamige Romaanse klooster. Het klooster werd in de tiende eeuw gesticht en diende ter opvoeding en scholing van adellijke dames. Vandaag de dag heeft het gebouw een geheel andere functie: oude Boheemse kunst (gotisch en barok) wordt hier tentoongesteld. Het betreft voornamelijk kerkelijke kunst. De collectie omvat onder andere schilderijen, drieluiken van altaren en beelden.
Rechts van de Sint-Joriskerk begint de straat Jirská. Halverwege deze straat kunt u linksaf naar het Gouden Straatje (Zlatá Ulicka). In de bonte verzameling huisjes zouden aan het eind van de zestiende eeuw alchemisten in opdracht van Rudolf II naar de steen der wijzen en het geheim van het maken van goud hebben gezocht. In werkelijkheid werden de huisjes door burgerwachters en goudsmeden bewoond. In het huisje met het opschrift ‘Zde žíl Franz Kafka’ woonde de wereldberoemde schrijver Franz Kafka in 1917. Aan het einde van het straatje staat aan de rechterzijde het Oude Burggravenpaleis dat nu het Huis van de Tsjechische kinderen huisvest. Burggraven vervingen de koning als deze afwezig was. Het dertiende-eeuwse paleis werd in de zestiende eeuw in renaissancestijl verbouwd. Een prachtig beschilderd plafond dateert uit die tijd. Even voorbij het paleis leidt een poortje naar de Daliborkatoren. De toren dankt de naam aan de eerste gevangene, Dalibor van Kozojedy. Deze ridder zat hier in 1498 gevangen. In die tijd moesten gevangenen zelf maar zien hoe ze aan eten kwamen. Dalibor kocht van zijn laatste geld een viool en leerde hierop spelen. Eenmaal in staat een aardig melodietje ten gehore te brengen, hing hij een mandje uit het venster waar de luisteraar wat eten in kon doen. Op het leven van de ridder baseerde de Tsjechische componist Bedrich Smetana de opera Dalibor.
Aan de Jirská staat het Lobkovicpaleis (Lobkovicky Palác, niet te verwarren met het gelijknamige paleis in de Malá Strana). In dit paleis is een museum gevestigd waar u de geschiedenis van Bohemen aan de hand van de uitgestalde voorwerpen kunt volgen. Elk jaar rond Kerstmis worden er kerstkribben tentoongesteld. Tegenover het paleis bevindt zich het speelgoedmuseum. De oostelijke toegang tot de burcht wordt gevormd door de dertiende-eeuwse Zwarte toren. Aan de andere kant van de toren liggen de burchttrappen. Rechts om de hoek, onderaan de trap is het metrostation Malostranska.
Een mooiere route om de burcht te verlaten is via het Hradcanské Námestí. Vanaf het uitzichtpunt over de stad leidt een straatje omlaag naar de Nerudova in de wijk Malá Strana.
In het altijd mooie Praag ligt het Jurys Inn Prague. Dit 4-sterrenhotel heeft de ideale ligging in deze stad. Zo ligt het...
U Medvídk? is een wel heel uniek hotel. Dit hotel heeft namelijk een eigen bierbrouwerij! Daarnaast is het hotel charmant ingericht met...
U Medvídk? is een wel heel uniek hotel. Dit hotel heeft namelijk een eigen bierbrouwerij! Daarnaast is het hotel charmant ingericht met...