Staro Městké Náměsti (Oudestadsplein)
Het Oudestadsplein ademt een heel bijzondere sfeer. Prachtige gebouwen in zachte pasteltinten herinneren aan lang vervlogen tijden. De rijke verscheidenheid aan bouwstijlen getuigt van een lange geschiedenis.
Al in de tiende eeuw ontstond hier een nederzetting en werd rond het plein handel gedreven. In 1338 kreeg Stare Mesto van koning Jan van Luxemburg het recht de plaatselijke aangelegenheden zelfstandig te behandelen. Daarom werd een stadhuis wenselijk geacht. Er was echter niet genoeg geld om een nieuw pand te laten optrekken, zodat twee bestaande huizen tot één geheel werden verbouwd.
Met de groei van de stad nam de behoefte aan een grotere ruimte toe en steeds werd het gebouw gerenoveerd en uitgebreid. In 1364 ontstond de toren. Rond die tijd werd ook het roze huis met het prachtige renaissancevenster toegevoegd. Boven het raam staat het opschrift ‘Praga caput regni’ (Praag, het hoofd van het koninkrijk). Links van dit pand staat op een hoek het huis ‘Bij de minuut’ (U minuty). Op de renaissancefaçade zijn bijbelse en mythische taferelen en allegorieën van deugden in sgraffito afgebeeld.
Vanaf de top van de stadhuistoren heeft u een prachtig uitzicht over de stad. Op het plein beneden lichten naast het raadhuis 27 witte kruizen tussen de grijze keien op. Op deze kruizen stonden in de zeventiende eeuw houtblokken waarop 27 aanvoerders van de anti-Habsburgse opstand hun hoofd moesten leggen, toen zij na hun terdoodveroordeling terechtgesteld werden. Hun afgehakte hoofden werden als afschrikkingwekkend voorbeeld aan de Karelsbrug opgehangen. Aan het grasveld naast het stadhuis is te zien hoe groot het complex voor 1945 was.
In dat jaar werd namelijk een deel van het pand verwoest. Het stadhuis is een van de weinige gebouwen in Praag, die in de oorlog aanzienlijk beschadigd werden. Aan de gevel van de toren hangt de belangrijkste attractie van het stadhuis, de astronomische klok Orloj, een middeleeuws kunstwerk.
Het originele kalendarium is in het museum van de geschiedenis van Praag te vinden. Aangezien het bord niet door glas beschermd wordt, is het onderhevig aan weersinvloeden. Daarom werden in 1879 kopieën gemaakt die het origineel moesten vervangen. Steeds opnieuw wisselen de kopieën elkaar af zodat ze gerestaureerd kunnen worden. Het Oudestadsplein wordt gedomineerd door het Jan Husmonument. Dit jugendstilbeeld werd in 1915, 500 jaar na de dood van de Tsjechische magistraat onthuld. Op de sokkel staat een uitspraak van Comenius: ‘de waarheid zal zegevieren’. Ook de lijfspreuk van Jan Hus is in de sokkel gegrift: ‘niets dan de waarheid’. Tegenover het astronomische uurwerk bevindt zich de ingang van het glasmuseum. De collectie geeft een overzicht van de geschiedenis van het glas. Ook zijn er regelmatig glasblazers aan het werk. Aan de oostkant van het plein steken de 80 meter hoge torens van de Tynkerk boven de daken van de huizen uit. De merkwaardige erkertjes in de daken van de torenspitsen dienden als uitkijkpost. In 1365 werd door Peter Parler en de zijnen met de bouw begonnen. Ten tijde van de hussietenoorlogen werd de bouw stilgelegd. Van het hout dat voor het dak bedoeld was, werd een schavot gemaakt waaraan de hussietenleiders werden opgehangen. Van 1400 tot 1621 was de kerk het centrum van de hussietenbeweging. De kelk, het symbool van de hussieten, nam in die tijd de plaats van Maria in de gevel in. Deze kelk werd in de eerste helft van de zeventiende eeuw door de katholieke aanhangers van de Habsburgers weer weggehaald. Opnieuw werd een Mariabeeld neergezet. De gouden hussietenkelk werd omgesmolten tot een aureool voor Maria. Rechts van het zuidportaal bevindt zich een raam waardoor de bewoners van het buurhuis in de kerk konden kijken. Zij konden zo de mis vanuit hun eigen huis volgen. Het interieur van de kerk is in de barokstijl uitgevoerd. Op het hoofdaltaar ziet u schilderingen van K. Skreta, de grondlegger van de Boheemse barokke schilderkunst. De Heilige Drievuldigheid en Maria-Hemelvaart worden op het altaar uitgebeeld. U betreedt de kerk door de Tynschool. Oorspronkelijk stonden vier huizen op deze plek. Dat is zichtbaar aan de ongelijke afstand tussen de arcadebogen. De vier huizen zijn in de renaissancetijd tot twee panden omgevormd. In het complex was lange tijd een parochieschool gevestigd. Naast de Tynschool staat het veertiende-eeuwse Huis met de stenen bel. Het gotische huis dankt zijn naam aan de bel die uit de rechterhoek steekt. In 1310 werd Praag door de vijanden van Jan van Luxemburg bezet. Hij bracht zijn troepen naar Praag om de stad te heroveren. De kapelaan van de Tynkerk, een goede vriend van Jans vrouw Eliška luidde de klok als een teken dat de poorten opengezet waren, zodat Jan de aanval kon beginnen. De stenen bel werd door Eliška aangebracht ter herinnering aan de manier waarop de overwinning behaald was. Het drie verdiepingen tellende pand bestond tot voor kort uit vier verdiepingen. In die tijd waren de muren met pleisterwerk en ornamenten bedekt. Bij een ingrijpende restauratie van het huis werd ontdekt, dat het gebouw oorspronkelijk uit drie verdiepingen bestond. Het werd in de oude staat teruggebracht. Links van het huis met de stenen bel staat het Kinsky-paleis in rococostijl. Het staat iets naar voren omdat graaf Kinsky zichzelf erg belangrijk vond en daarom wilde dat zijn onderkomen goed opviel. De gemeenteraad gaf oorspronkelijk geen toestemming om het bouwwerk te laten uitsteken. Kinsky slaagde er echter in een van de raadsleden om te kopen de bouwvergunning toch te tekenen. In het Kinskypaleis is de verzameling prenten en tekeningen van de Nationale Galerie ondergebracht. De collectie omvat onder andere gravures en miniaturen. De oudste dateren uit de middeleeuwen. Op de noordwesthoek van het Oudestadsplein staat de barokke Sint-Nicolaaskerk (Staromestsky Mikulašsky, niet te verwarren met de Sint-Nicolaaskerk in de wijk Mála Strana). In de dertiende eeuw werd op deze plaats de eerste kerk van de stad Staré Mesto in vroeggotische stijl opgetrokken. Tussen 1732 en 1735 verrees het huidige godshuis. De barokke kerk werd door Kilian Dientzenhofer gebouwd. Links van de kerk staat het geboortehuis van Franz Kafka. Deze schrijver werd in dit huis op 31 juli 1883 geboren. Hij is op de joodse begraafplaats in de wijk Žižkov begraven (metrostation Želivského). Aan de hoek van het pand hangt zijn borstbeeld. In het gebouw bevindt zich een tentoonstelling over zijn leven en werk. Een straatje dat ten zuiden van het Oudestadsplein begint is, de Železná. Aan deze straat staat het Carolium. Dit gebouw werd een aantal jaren na de stichting door Karel IV in 1348, als onderkomen van de Praagse Universiteit ingericht. In de begintijd had de universiteit nog geen eigen gebouw. De faculteiten waren onder andere in kloosters ondergebracht. Wenceslas IV, de opvolger van Karel, kocht enkele huizen aan, die tot universiteitsgebouw werden omgebouwd. In 1383 waren de werkzaamheden voltooid. Naast het Carolium staat het Standentheater of Tyltheater (Stavovské of Tylovo Divadlo). De oorspronkelijke naam dankt dit prachtige theater aan J.K. Tyl (1808-1856), de tekstschrijver van het het Tsjechische volkslied, ‘Kde domov muj’ (waar is mijn vaderland). In het theater vond de wereldpremière plaats van Mozarts opera ‘Don Giovanni’. Mozart hanteerde toen zelf de dirigeerstok. Het theater was later het decor voor de operascènes in de film ‘Amadeus’. Regisseur van deze film was de in Tsjechoslowakije geboren Milos Forman. Vanaf het Oudestadsplein leidt de Tynská, het straatje dat langs het Huis met de stenen bel loopt, naar de Tynhof of Urgelt. Deze vroegere marktplaats ontstond in de dertiende eeuw. Doorreizende handelaren konden hier hun waren veilig opslaan en zelf over-nachten. Voor deze service moesten zij een soort belasting betalen, het Urgelt. Onder Karel IV werd het stapelrecht aan Praag toegekend. Dit betekende dat de kooplui hun waren tenminste één dag in Praag te koop aan moesten bieden alvorens verder te reizen. Aan de achterkant van de Tynhof staan de Sint-Jakobskerk (kostel sv. Jakuba) en het Sint-Jakobsklooster. Het klooster werd in 1231 door Wenceslas I voor de minderbroeders gesticht. In 1318 werd begonnen met de bouw van de drieschepige kerk. Na een brand in 1689 werd de kerk in de barokstijl gerestaureerd. Het interieur is eveneens barok. Vermeldenswaardig is het grafmonument van kanselier Johan Václav van Mitrowic. Het ontwerp hiervoor kwam van de Weense architect Johann Bernhard Fischer von Erlach. In de kerk worden vanwege de goede akoestiek regelmatig concerten gehouden. Een doorgang in de Štupartská leidt naar de Celetná (Zeildoekstraat). In deze en de omringende straten hadden zich in de dertiende eeuw gespecialiseerde ambachtslieden gevestigd. Op de hoek van de Celetná en de Ovocny Trh staat een voorbeeld van de kubistische architectuur. Het huis ‘Bij de Zwarte Madonna’ werd in 1911 door Josef Gocár gebouwd. De naam dankt het huis aan het 17e-eeuwse beeld dat in een nis op de hoek staat. Het pand dat oorspronkelijk op deze plaats stond, was een meer bijpassende omlijsting van het beeld. De bewoners van Praag protesteerden dan ook heftig toen de gemeente besloot het pand te slopen, maar dat mocht niet baten. Om enigszins aan hen tegemoet te komen, werd een plekje voor het beeld in het ontwerp opgenomen. In het pand bevindt zich een museum dat gewijd is aan het kubisme. Aan het einde van de Celetná staat de Kruittoren (Prašná Brána). Deze toren werd tussen 1475 en 1489 op de plaats van een 13e-eeuwse vroeg-gotische toren in de laatgotische bouwstijl opgetrokken. De Kruittoren is het belangrijkste werkstuk van de architect Matej Rejsek in Praag. Deze bouwmeester had een uitgesproken gevoel voor schilderachtige details. Decoratieve elementen waren voor hem belangrijker dan constructieve. Rejsek nam bij de bouw de toren die de Karelsbrug aan de kant van de Staré Mesto afsluit als voorbeeld. De decoraties wijken echter sterk af. In de achttiende eeuw werd in de toren kruit opgeslagen. Aan die tijd dankt hij zijn huidige naam. In 1757 werd het bouwwerk door de Pruisen zwaar beschadigd toen Maria Theresia vocht voor haar recht op de Habsburgse troon. Tussen 1875 en 1886 werden onder leiding van Josef Mocker herstelwerkzaamheden uitgevoerd. U kunt de toren beklimmen. De poort werd vroeger met de Koninklijke Hof (Králuv Dur) verbonden, dat aan het einde van de veertiende eeuw werd gebouwd op de plaats waar nu het Obecní Dum (gemeenschapshuis) staat. Wenceslas VI betrok de Koninklijke Hof in1383. Ook Jiri van Podebrady verbleef hier. Vladislav Jagiello was de laatste bewoner van de Hof. Hij verplaatste de koninklijke residentie in 1484 om veiligheidsredenen weer naar de Burcht. Achtereenvolgens diende het gebouw als seminarie en als kazerne. Aan het begin van de twintigste eeuw moest de Hof plaatsmaken voor het huidige jugendstil gemeenschapshuis. In oktober 1918 werd in het gebouw de eerste Tsjechoslowaakse Republiek uitgeroepen. Een groot aantal Tsjechische kunstenaars, onder wie Alfons Mucha, heeft aan het interieur gewerkt. Het resultaat mag gezien worden. Het kunstig bewerkte hout en het stucwerk in jugendstil worden afgewisseld met prachtige schilderingen. Het mozaïek in de nis boven de ingang stelt ‘hulde aan Praag’ voor. Het werd in 1911 naar een ontwerp van Karel Æpillar gemaakt. De kunstenaar Ladislav Šaloun gaf de beeldengroepen ‘de vernedering’ en ‘wederopstand van het volk’ gestalte. Bij de Koningshof begon de kroningsroute, de weg die de Boheemse koningen aflegden naar de Sint-Vituskathedraal om daar te worden gekroond. De route loopt van de Kruittoren via de Celetna naar het Oudestadsplein. Vandaar kwamen zij door de Karlova bij de Karelsbrug. Vanaf de brug konden zij de kathedraal al zien liggen. Zij liepen verder via de straten Mostecká en de Nerudova en bereikten over het plein Hradcany Námestí de burcht. Tegenover het Obecní Dum staat het classicistische gebouw U Hybernu. In een voorloper van dit bouwwerk vestigden zich in de zestiende eeuw Ierse franciscanen (Hiberner, van Hibernia, het Latijnse woord voor Ierland). Zij brachten de aardappel mee uit hun land. Sindsdien staat de pieper op het Boheemse menu. Als u vanaf de Kruittoren in noordelijke richting loopt, bereikt u de Moldau. Een stukje voor deze rivier rechts ligt de straat Klimentská. In deze straat staat de Vavramolen. Dit is het enige overgebleven exemplaar van de molens die hier in de veertiende eeuw draaiden. Vlak bij de de Moldau in de straat links (na Františku) staat het Agnesklooster (Agnežky Klárter). Dit klooster werd door de Premyslide prinses Agnes, de dochter van Ottakar (Otakar) I gesticht. Keizer Frederik had een oogje op haar. Een huwelijksband tussen beide vorstenhuizen zou voor Agnes’ broer koning Wenceslas I zeer gunstig zijn geweest. Wenceslas liet Agnes echter de vrije keuze. Zij wees Frederik af. Agnes had schriftelijk contact met Clara van Assisi, de ‘geestelijke zuster’ van Franciscus. De brieven van Clara aan Agnes zijn bewaard gebleven. In 1234 stichtte Agnes een clarissenklooster waarvan zijzelf abdis werd. In datzelfde jaar werd het franciscanen-klooster gesticht. Agnes stierf in 1282 en werd in het clarissenklooster begraven. Toen er stemmen opgingen om Agnes heilig te laten verklaren, kon men haar graf niet meer vinden. In 1636 vonden nonnen resten van een vrouw die in nonnenkleding begraven was. De aartsbisschop gaf opdracht de resten in een verzegeld kistje te stoppen. Dit kistje verdween echter niet lang daarna en is sinds die tijd onvindbaar. Heiligverklaring werd daarom problematisch. In 1782 werd het clarissenklooster door Josef II opgeheven. Het gebouw diende vanaf die tijd achtereenvolgens als opslagruimte, werkplaats en armenhuis. Na een ingrijpende restauratie werd in het klooster het museum van 19e-eeuwse Tsjechische schilder- en beeldhouwkunst gehuisvest. Kunstenaars die meegewerkt hebben aan de decoratie van het Nationaal Theater zijn ook hier vertegenwoordigd.
Orloj
Elk uur verzamelen zich vele toeristen onder Orloj, het astronomische uurwerk. Als de klok slaat gaan de blauwe luikjes open en komen de 12 apostelen tevoorschijn. De dood luidt ondertussen de doodsklok. Tegelijkertijd draait hij zijn zandloper om. Naast de dood staat de Turk, ooit de aartsvijand van de Tsjechen en het symbool van het heidendom. Aan de linkerkant van de cirkel zijn de IJdelheid (met een spiegel) en de Hebzucht (met een geldbuidel) te herkennen. De aartsengel Michaël (met schild en zwaard) herinnert ons aan het feit, dat de tijd met het laatste oordeel zal eindigen. Het grootste deel van het uurwerk wordt in beslag genomen door twee grote cirkels. De onderste van de twee cirkels is het kalendarium. Het middelpunt van deze cirkel wordt gevormd door het wapen van Praag. In de twee ringen daaromheen staan tweemaal twaalf medallions, met de tekens van de dierenriem en afbeeldingen die de twaalf maanden van het jaar symboliseren. De 365 vakjes in de buitenste ring bevatten voor elke dag de naam van de heilige of gebeurtenis die op de desbetreffende dag herdacht wordt. Op de buitenste ring van de bovenste cirkel wordt in Arabische cijfers de tijd volgens een oude Boheemse tijdrekening aangegeven. In die dagen werden de 24 uren vanaf de ene zonsopgang tot de andere gerekend. Op de kleine ring zijn de tekens van de dierenriem te herkennen. Het astronomische uurwerk werd in 1410 door Mikulás van Kadap gemaakt en in 1490 door Hanuš van Ruže geperfectioneerd. De legende vertelt dat de opdrachtgevers, de raadslieden van Praag, laatstgenoemde gildenmeester de ogen uitstaken nadat hij het kunstwerk voltooid had. Hierdoor wilden ze voorkomen dat hij voor een andere stad net zo’n bijzonder uurwerk zou maken. De klokkenmaker nam wraak door zijn arm in het uurwerk te steken. Het bleef daarop stilstaan en het duurde enkele eeuwen voordat iemand Orloj weer aan de praat kreeg.Het originele kalendarium is in het museum van de geschiedenis van Praag te vinden. Aangezien het bord niet door glas beschermd wordt, is het onderhevig aan weersinvloeden. Daarom werden in 1879 kopieën gemaakt die het origineel moesten vervangen. Steeds opnieuw wisselen de kopieën elkaar af zodat ze gerestaureerd kunnen worden. Het Oudestadsplein wordt gedomineerd door het Jan Husmonument. Dit jugendstilbeeld werd in 1915, 500 jaar na de dood van de Tsjechische magistraat onthuld. Op de sokkel staat een uitspraak van Comenius: ‘de waarheid zal zegevieren’. Ook de lijfspreuk van Jan Hus is in de sokkel gegrift: ‘niets dan de waarheid’. Tegenover het astronomische uurwerk bevindt zich de ingang van het glasmuseum. De collectie geeft een overzicht van de geschiedenis van het glas. Ook zijn er regelmatig glasblazers aan het werk. Aan de oostkant van het plein steken de 80 meter hoge torens van de Tynkerk boven de daken van de huizen uit. De merkwaardige erkertjes in de daken van de torenspitsen dienden als uitkijkpost. In 1365 werd door Peter Parler en de zijnen met de bouw begonnen. Ten tijde van de hussietenoorlogen werd de bouw stilgelegd. Van het hout dat voor het dak bedoeld was, werd een schavot gemaakt waaraan de hussietenleiders werden opgehangen. Van 1400 tot 1621 was de kerk het centrum van de hussietenbeweging. De kelk, het symbool van de hussieten, nam in die tijd de plaats van Maria in de gevel in. Deze kelk werd in de eerste helft van de zeventiende eeuw door de katholieke aanhangers van de Habsburgers weer weggehaald. Opnieuw werd een Mariabeeld neergezet. De gouden hussietenkelk werd omgesmolten tot een aureool voor Maria. Rechts van het zuidportaal bevindt zich een raam waardoor de bewoners van het buurhuis in de kerk konden kijken. Zij konden zo de mis vanuit hun eigen huis volgen. Het interieur van de kerk is in de barokstijl uitgevoerd. Op het hoofdaltaar ziet u schilderingen van K. Skreta, de grondlegger van de Boheemse barokke schilderkunst. De Heilige Drievuldigheid en Maria-Hemelvaart worden op het altaar uitgebeeld. U betreedt de kerk door de Tynschool. Oorspronkelijk stonden vier huizen op deze plek. Dat is zichtbaar aan de ongelijke afstand tussen de arcadebogen. De vier huizen zijn in de renaissancetijd tot twee panden omgevormd. In het complex was lange tijd een parochieschool gevestigd. Naast de Tynschool staat het veertiende-eeuwse Huis met de stenen bel. Het gotische huis dankt zijn naam aan de bel die uit de rechterhoek steekt. In 1310 werd Praag door de vijanden van Jan van Luxemburg bezet. Hij bracht zijn troepen naar Praag om de stad te heroveren. De kapelaan van de Tynkerk, een goede vriend van Jans vrouw Eliška luidde de klok als een teken dat de poorten opengezet waren, zodat Jan de aanval kon beginnen. De stenen bel werd door Eliška aangebracht ter herinnering aan de manier waarop de overwinning behaald was. Het drie verdiepingen tellende pand bestond tot voor kort uit vier verdiepingen. In die tijd waren de muren met pleisterwerk en ornamenten bedekt. Bij een ingrijpende restauratie van het huis werd ontdekt, dat het gebouw oorspronkelijk uit drie verdiepingen bestond. Het werd in de oude staat teruggebracht. Links van het huis met de stenen bel staat het Kinsky-paleis in rococostijl. Het staat iets naar voren omdat graaf Kinsky zichzelf erg belangrijk vond en daarom wilde dat zijn onderkomen goed opviel. De gemeenteraad gaf oorspronkelijk geen toestemming om het bouwwerk te laten uitsteken. Kinsky slaagde er echter in een van de raadsleden om te kopen de bouwvergunning toch te tekenen. In het Kinskypaleis is de verzameling prenten en tekeningen van de Nationale Galerie ondergebracht. De collectie omvat onder andere gravures en miniaturen. De oudste dateren uit de middeleeuwen. Op de noordwesthoek van het Oudestadsplein staat de barokke Sint-Nicolaaskerk (Staromestsky Mikulašsky, niet te verwarren met de Sint-Nicolaaskerk in de wijk Mála Strana). In de dertiende eeuw werd op deze plaats de eerste kerk van de stad Staré Mesto in vroeggotische stijl opgetrokken. Tussen 1732 en 1735 verrees het huidige godshuis. De barokke kerk werd door Kilian Dientzenhofer gebouwd. Links van de kerk staat het geboortehuis van Franz Kafka. Deze schrijver werd in dit huis op 31 juli 1883 geboren. Hij is op de joodse begraafplaats in de wijk Žižkov begraven (metrostation Želivského). Aan de hoek van het pand hangt zijn borstbeeld. In het gebouw bevindt zich een tentoonstelling over zijn leven en werk. Een straatje dat ten zuiden van het Oudestadsplein begint is, de Železná. Aan deze straat staat het Carolium. Dit gebouw werd een aantal jaren na de stichting door Karel IV in 1348, als onderkomen van de Praagse Universiteit ingericht. In de begintijd had de universiteit nog geen eigen gebouw. De faculteiten waren onder andere in kloosters ondergebracht. Wenceslas IV, de opvolger van Karel, kocht enkele huizen aan, die tot universiteitsgebouw werden omgebouwd. In 1383 waren de werkzaamheden voltooid. Naast het Carolium staat het Standentheater of Tyltheater (Stavovské of Tylovo Divadlo). De oorspronkelijke naam dankt dit prachtige theater aan J.K. Tyl (1808-1856), de tekstschrijver van het het Tsjechische volkslied, ‘Kde domov muj’ (waar is mijn vaderland). In het theater vond de wereldpremière plaats van Mozarts opera ‘Don Giovanni’. Mozart hanteerde toen zelf de dirigeerstok. Het theater was later het decor voor de operascènes in de film ‘Amadeus’. Regisseur van deze film was de in Tsjechoslowakije geboren Milos Forman. Vanaf het Oudestadsplein leidt de Tynská, het straatje dat langs het Huis met de stenen bel loopt, naar de Tynhof of Urgelt. Deze vroegere marktplaats ontstond in de dertiende eeuw. Doorreizende handelaren konden hier hun waren veilig opslaan en zelf over-nachten. Voor deze service moesten zij een soort belasting betalen, het Urgelt. Onder Karel IV werd het stapelrecht aan Praag toegekend. Dit betekende dat de kooplui hun waren tenminste één dag in Praag te koop aan moesten bieden alvorens verder te reizen. Aan de achterkant van de Tynhof staan de Sint-Jakobskerk (kostel sv. Jakuba) en het Sint-Jakobsklooster. Het klooster werd in 1231 door Wenceslas I voor de minderbroeders gesticht. In 1318 werd begonnen met de bouw van de drieschepige kerk. Na een brand in 1689 werd de kerk in de barokstijl gerestaureerd. Het interieur is eveneens barok. Vermeldenswaardig is het grafmonument van kanselier Johan Václav van Mitrowic. Het ontwerp hiervoor kwam van de Weense architect Johann Bernhard Fischer von Erlach. In de kerk worden vanwege de goede akoestiek regelmatig concerten gehouden. Een doorgang in de Štupartská leidt naar de Celetná (Zeildoekstraat). In deze en de omringende straten hadden zich in de dertiende eeuw gespecialiseerde ambachtslieden gevestigd. Op de hoek van de Celetná en de Ovocny Trh staat een voorbeeld van de kubistische architectuur. Het huis ‘Bij de Zwarte Madonna’ werd in 1911 door Josef Gocár gebouwd. De naam dankt het huis aan het 17e-eeuwse beeld dat in een nis op de hoek staat. Het pand dat oorspronkelijk op deze plaats stond, was een meer bijpassende omlijsting van het beeld. De bewoners van Praag protesteerden dan ook heftig toen de gemeente besloot het pand te slopen, maar dat mocht niet baten. Om enigszins aan hen tegemoet te komen, werd een plekje voor het beeld in het ontwerp opgenomen. In het pand bevindt zich een museum dat gewijd is aan het kubisme. Aan het einde van de Celetná staat de Kruittoren (Prašná Brána). Deze toren werd tussen 1475 en 1489 op de plaats van een 13e-eeuwse vroeg-gotische toren in de laatgotische bouwstijl opgetrokken. De Kruittoren is het belangrijkste werkstuk van de architect Matej Rejsek in Praag. Deze bouwmeester had een uitgesproken gevoel voor schilderachtige details. Decoratieve elementen waren voor hem belangrijker dan constructieve. Rejsek nam bij de bouw de toren die de Karelsbrug aan de kant van de Staré Mesto afsluit als voorbeeld. De decoraties wijken echter sterk af. In de achttiende eeuw werd in de toren kruit opgeslagen. Aan die tijd dankt hij zijn huidige naam. In 1757 werd het bouwwerk door de Pruisen zwaar beschadigd toen Maria Theresia vocht voor haar recht op de Habsburgse troon. Tussen 1875 en 1886 werden onder leiding van Josef Mocker herstelwerkzaamheden uitgevoerd. U kunt de toren beklimmen. De poort werd vroeger met de Koninklijke Hof (Králuv Dur) verbonden, dat aan het einde van de veertiende eeuw werd gebouwd op de plaats waar nu het Obecní Dum (gemeenschapshuis) staat. Wenceslas VI betrok de Koninklijke Hof in1383. Ook Jiri van Podebrady verbleef hier. Vladislav Jagiello was de laatste bewoner van de Hof. Hij verplaatste de koninklijke residentie in 1484 om veiligheidsredenen weer naar de Burcht. Achtereenvolgens diende het gebouw als seminarie en als kazerne. Aan het begin van de twintigste eeuw moest de Hof plaatsmaken voor het huidige jugendstil gemeenschapshuis. In oktober 1918 werd in het gebouw de eerste Tsjechoslowaakse Republiek uitgeroepen. Een groot aantal Tsjechische kunstenaars, onder wie Alfons Mucha, heeft aan het interieur gewerkt. Het resultaat mag gezien worden. Het kunstig bewerkte hout en het stucwerk in jugendstil worden afgewisseld met prachtige schilderingen. Het mozaïek in de nis boven de ingang stelt ‘hulde aan Praag’ voor. Het werd in 1911 naar een ontwerp van Karel Æpillar gemaakt. De kunstenaar Ladislav Šaloun gaf de beeldengroepen ‘de vernedering’ en ‘wederopstand van het volk’ gestalte. Bij de Koningshof begon de kroningsroute, de weg die de Boheemse koningen aflegden naar de Sint-Vituskathedraal om daar te worden gekroond. De route loopt van de Kruittoren via de Celetna naar het Oudestadsplein. Vandaar kwamen zij door de Karlova bij de Karelsbrug. Vanaf de brug konden zij de kathedraal al zien liggen. Zij liepen verder via de straten Mostecká en de Nerudova en bereikten over het plein Hradcany Námestí de burcht. Tegenover het Obecní Dum staat het classicistische gebouw U Hybernu. In een voorloper van dit bouwwerk vestigden zich in de zestiende eeuw Ierse franciscanen (Hiberner, van Hibernia, het Latijnse woord voor Ierland). Zij brachten de aardappel mee uit hun land. Sindsdien staat de pieper op het Boheemse menu. Als u vanaf de Kruittoren in noordelijke richting loopt, bereikt u de Moldau. Een stukje voor deze rivier rechts ligt de straat Klimentská. In deze straat staat de Vavramolen. Dit is het enige overgebleven exemplaar van de molens die hier in de veertiende eeuw draaiden. Vlak bij de de Moldau in de straat links (na Františku) staat het Agnesklooster (Agnežky Klárter). Dit klooster werd door de Premyslide prinses Agnes, de dochter van Ottakar (Otakar) I gesticht. Keizer Frederik had een oogje op haar. Een huwelijksband tussen beide vorstenhuizen zou voor Agnes’ broer koning Wenceslas I zeer gunstig zijn geweest. Wenceslas liet Agnes echter de vrije keuze. Zij wees Frederik af. Agnes had schriftelijk contact met Clara van Assisi, de ‘geestelijke zuster’ van Franciscus. De brieven van Clara aan Agnes zijn bewaard gebleven. In 1234 stichtte Agnes een clarissenklooster waarvan zijzelf abdis werd. In datzelfde jaar werd het franciscanen-klooster gesticht. Agnes stierf in 1282 en werd in het clarissenklooster begraven. Toen er stemmen opgingen om Agnes heilig te laten verklaren, kon men haar graf niet meer vinden. In 1636 vonden nonnen resten van een vrouw die in nonnenkleding begraven was. De aartsbisschop gaf opdracht de resten in een verzegeld kistje te stoppen. Dit kistje verdween echter niet lang daarna en is sinds die tijd onvindbaar. Heiligverklaring werd daarom problematisch. In 1782 werd het clarissenklooster door Josef II opgeheven. Het gebouw diende vanaf die tijd achtereenvolgens als opslagruimte, werkplaats en armenhuis. Na een ingrijpende restauratie werd in het klooster het museum van 19e-eeuwse Tsjechische schilder- en beeldhouwkunst gehuisvest. Kunstenaars die meegewerkt hebben aan de decoratie van het Nationaal Theater zijn ook hier vertegenwoordigd.
Leonardo is een prachtig 4-sterren hotel gelegen in het hart van Praag. Stap het hotel uit en loop slechts 300 meter naar...
Verblijf je graag in een groene omgeving maar in de buurt van een bruisende stad? Dan is hotel Globus in Praag echt...
Prague Centre Plaza, gelegen in het historische Praag, is een gezellig 3-sterrenhotel en perfect voor een stedentrip. Binnen een paar minuutjes ben...