De stad Camagüey
In grootte is Camagüey de derde stad van Cuba. Op 2 februari 1514 werd deze stad door Diego Velázquez gesticht aan de Cubaanse noordkust, op de plaats waar zich nu de plaats Nuevitas bevindt. Hij noemde de nederzetting (een van de zeven oude villas) Villa Santa María del Puerto Principe, in de volksmond kortweg Puerto Principe genoemd. De belangstelling van piraten en ander gespuis voor de plaats was echter groot.
Reeds in 1528 was de stad tweemaal verwoest, waarna de Spaanse regering opdracht gaf de nederzetting naar het binnenland te verplaatsen. De keus viel op het vroegere indianendorp Camagüey. Vanaf 1528 werd Puerto Principe daar herbouwd en het groeide uit tot een van de belangrijkste plaatsen op Cuba. De verplaatsing weerhield zeerovers er echter niet van om de plaats aan te doen, de stad werd in de 17e eeuw zowel door Fransen als door Engelse zeerovers bezocht en geplunderd.
De Engelse zeeheld (net als Piet Hein op Cuba ondergebracht bij de afdeling piraten) Henry Morgan, óók verantwoordelijk voor de derde verwoesting in 1668, hongerde de rijke kooplieden uit door hen in een kerk op te sluiten, net zolang tot ze hun rijkdommen afstonden. Behalve door plunderingen werd de stad in dezelfde eeuw ook nog eens door slaven in brand gestoken. Camagüey kan dus terugzien op een roerig verleden, maar vormt daarbij geen uitzondering ten opzichte van andere oude Cubaanse steden.
De naam Puerto Pricipe bleef tot aan de onafhankelijkheid in 1898, toen de officiële naam Camagüey werd. Camagüey heeft tot in het begin van deze eeuw de naam gehad ‘rebels’ te zijn. Zelfs tijdens de Amerikaanse periode werden enkele malen mariniers naar de stad gestuurd om de orde te herstellen en te handhaven na onlusten en stakingen veroorzaakt door studenten en arbeiders.
Het handelsmerk van Camagüey wordt gevormd door de geweldige potten van aardewerk (tinajones). Ze werden door plaatselijke ambachtslieden gemaakt naar het voorbeeld van de Spaanse terracotta potten met wijde halzen waarin wijn en olie werden aangevoerd. In de 19e eeuw werden deze gebruikt om water tijdens de regentijd op te vangen en te bewaren. Hoe meer tinajones men had, des te groter kon de watervoorraad zijn. Het aantal tinajones dat iemand bezat was een afspiegeling van zijn rijkdom.
Geleidelijk aan werd de noodzaak om de potten te gebruiken minder, ze werden ook voor de opslag van olie gebruikt, maar de kunst om ze te bakken bestond toen al niet meer. Dit is pas enkele tientallen jaren geleden ‘herontdekt’. Heden ten dage dienen ze alleen nog als siervoorwerp. Het zijn geen exclusieve kunstvoorwerpen, alleen al het aantal originele potten dat ooit dienst gedaan heeft voor de opslag van water en olie wordt geschat op een kleine 20.000.
De bekendste inwoner van de stad is ongetwijfeld generaal Ignacio Agramonte (1841-1873). Als generaal voerde hij de plaatselijke opstandelingen aan tijdens de eerste onafhankelijkheidsoorlog. Vele heldendaden worden aan hem toegeschreven. Hij verwierf vooral bekendheid door de bevrijding van een kameraad, waarbij hij uitsluitend een machete als wapen gebruikte. Hij stierf in de Eerste Onafhankelijkheidsoorlog op het veld van eer tijdens de slag bij Jimaguayú.
Vele gebouwen, pleinen en straten en zelfs het (internationale) vliegveld zijn naar hem vernoemd. Verder is de dichter Nicolás Guillén heel bekend geworden vanwege zijn gedichten met een sterk revolutionaire inslag. Natuurlijk moet ook Carlos Finlay genoemd worden, geboren en getogen in Camagüey. Als arts legde hij de relatie tussen muskieten en gele koorts.
De binnenstad met zijn talloze koloniale panden is in zijn geheel een nationaal monument. Het is een ideaal gebied om hopeloos te verdwalen. De straten hebben geen begin en geen eind en lijken indertijd volkomen willekeurig te zijn aangelegd. Het is echter heel bewust gebeurd. Het stadsbestuur bedacht dat de vele invallen die de stad te doorstaan kreeg mede veroorzaakt werden doordat de plunderaars de stad gemakkelijk konden verlaten. Na de verwoesting door Henry Morgan in 1668 werd daarom een geheel afwijkend stratenplan ontwikkeld.
Er zijn echter enkele markante punten: de centraal gelegen Calle Martí die de binnenstad als het ware doormidden deelt, met het daaraan gelegen Parque Agramonte, terwijl men vandaar via de Calle Cisneros het Plaza de los Trabajadores, het plein van de arbeiders, bereikt. In vroeger dagen was dit het uitgaanscentrum voor de gewone man, er vonden circusvoorstellingen plaats, later werden er stierengevechten gehouden. Het als museum ingerichte geboortehuis van Ignacio Agramonte bevat vele voorwerpen uit zijn tijd. Het huis zelf is een prachtig voorbeeld van een luxe 18e-eeuws herenhuis.
De Plaza de los Trabajadores bevat trouwens nóg een bouwwerk dat de moeite van het bekijken waard is. U vindt er de Iglesia Nuestra Señora de la Merced. De kerk dateert uit 1748 en werd aan het begin van de 20e eeuw door brand verwoest. De restauratie werd in 1906 voltooid. Opvallend in de kerk is de kruisweg. Deze is opgebouwd uit beeldengroepen die uit diverse landen afkomstig zijn. Soms is er een gebeurtenis die dubbel wordt afgebeeld, bijvoorbeeld de kruisafname is weergegeven door een beeldengroep uit Spanje en een uit Italië.
Verder is het bij-altaar de moeite van het bekijken waard. Het is aan de kerk geschonken door de welgestelde Francisco de Agüedo en het werd in 1762 gemaakt van omgesmolten zilveren munten door de Mexicaanse kunstenaar Benites Alfonso. Tijdens processies wordt het altaar in de stoet meegedragen. Onder de kerk bevinden zich enkele graven, waaronder die van een jonge vrouw met haar 1 maand oude baby en er is een soort tentoonstelling over de geschiedenis van de kerk te bezichtigen.
Als u de moeite neemt om even een stapje uit het centrum te doen, kunt u een ander architectonisch hoogstandje bewonderen, het Teatro Principal, thuishaven van een van Cuba’s beste balletgroepen: het Ballet de Camagüey. Dat u een voorstelling bij zou kunnen wonen lijkt vrijwel uitgesloten, het ballet is overwegend op tournee.
In het midden van het Parque Agramonte bevindt zich een standbeeld van de nationale held. Gezeten op zijn paard, het zwaard in de hand torent hij hoog boven het plein uit. Een vrouw en een meisje kijken met verschuldigde eerbied naar hem op.
Minder opvallend, maar eveneens van historische betekenis zijn de vier palmen op de hoeken van het plein. Ze houden de herinnering aan vier Cubaanse verzetsstrijders levend die in 1851 door de Spanjaarden werden gedood. Het werd verboden om voor de vier een gedenkteken op te richten en in plaats daarvan besloot men tot het planten van de vier palmen. Op het plein bevindt zich verder de kathedraal van Camagüey, El Catedral de Nuestra Sigñora de la Candelaria. De huidige kerk dateert uit de 19e eeuw, maar sinds 1530 stond op deze plaats al een kerk. Ook de Biblioteca Julio A. Mella bevindt zich op het plein en als u van muziek houdt (en u heeft geluk) kunt u in het Casa de la Trova een muziekuitvoering bijwonen van regionale musici.
De Calle Cisneros verder volgend komt men na een wandeling van enkele minuten op het Plaza San Juan de Dios, een verkeersvrij plein waar alle panden in de oorspronkelijke staat hersteld zijn, geschilderd in prachtige pasteltinten. Wat de plaatselijke overheid ertoe heeft bewogen om hier een ijsventer toestemming te geven zijn tenten op te slaan zal niemand duidelijk zijn. De ijskar voorkomt in elk geval dat er behoorlijke foto’s van het schitterende plein gemaakt kunnen worden. In het voormalige ziekenhuis, daterend uit 1728 is Ignacio Agramonte begraven.
Meer over deze revolutionair is nog te vinden in het Museo Provincial de Historia Ignacio Agramonte even buiten het centrum, nabij het spoorwegstation. Behalve over Agramonte geeft het museum informatie over de geschiedenis van Camagüey, kunst en zoölogie. Het pand op zich is het bekijken al waard. Het werd in 1848 gebouwd als hoofdkwartier voor de cavalerie en later, nadat het door de Cubaanse spoorwegen was aangekocht, omgebouwd tot het wereldberoemde hotel Camagüey. Op de binnenplaats bevond zich een tropisch oerwoud. In 1976 werd het hotel verplaatst naar de omgeving van het busstation.
Na een wandelingetje gemaakt te hebben door de gezellige hoofdstraat van de stad, de Avenida de la Libertad met zijn pittoreske zuilengalerijen, kunt u uw bezoek misschien afsluiten met een maaltijd, Ajiaco Camagüeyano, een smakelijk ratjetoe met tarwe als hoofdbestanddeel. Het plaatselijke drankje heet Tinima, een alcoholarm bier.
Buiten de hoofdstad zijn er nog enkele plaatsen die de aandacht vragen. Natuurlijk is er de noordelijke kust met Playa Santa Lucía. Voor de kust liggen riffen en het is een uitgelezen plaats voor duikers en snorkelaars om hun sport te beoefenen. De plaats is zeer geliefd bij Canadezen, maar er komen ook veel Europeanen. Wilt u naar een wat minder toeristisch strand, dan is Cayo Sabinal een prima alternatief. U kunt er met de boot vanuit Nuevitas komen. Als u vaste grond onder de voeten wilt houden en u zoekt een hagelwit strand, bezoek dan het zes kilometer van Playa Lucía gelegen Playa Coco.
Tussen Santa Lucía en Camagüey bevindt zich Rancho King. Het is een erfenis van de Amerikanen die vóór de revolutie grote bezittingen hadden in deze omgeving. Het was eigendom van een Texaan en het heette toen nog King Ranch. Het behoorde tot een keten van Amerikaanse ranches die allemaal dezelfde naam droegen. Op Rancho King kunt u paardrijden, een onvervalste (nou ja…) rodeo bijwonen en kennismaken met geroosterde vleesgerechten. Eventueel kunt u er overnachten.
Op dezelfde weg bevindt zich het dorpje Minas. In het dorp bevindt zich de enige vioolfabriek die Cuba rijk is. Ook het pittoreske dorp zélf is een bezoek waard.
De kust in het zuiden van de provincie wordt nog niet door toeristen bezocht. Toch is een bezoek aan de mooie stranden van Playa Bonita, nabij Santa Cruz del Sur, de moeite waard om een dag ontspannen van de zon te genieten.
Als u van Camagüey in de richting van de volgende provincie, Las Tunas, rijdt, passeert u het dorp Guáimaro. Het ligt praktisch op de grens van beide provincies en is bekend vanwege het feit dat hier Cuba’s vroegste feministe woonde. Ana Betancourt vocht aan de zijde van de mannen tijdens de eerste onafhankelijkheidsoorlog en ze streed voor gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
Na de onafhankelijkheidsoorlog kwam hier een (voorlopige) grondwetgevende vergadering bijeen. De mannen waren het er, zonder uitzondering, over eens dat de slavernij moest worden afgeschaft. Ana Betancourt wilde het kiesrecht voor vrouwen in de grondwet vastgelegd zien. Ze kreeg niet de gelegenheid om haar betoog te houden. Van buiten de vergaderzaal riep ze haar medestrijders toe: ‘jullie willen de slaven bevrijden, het is óók tijd voor de bevrijding van vrouwen!’. Ze werd uit het gebouw verwijderd, maar haar woorden zijn nog steeds terug te vinden bij het historisch museum van het dorp.
Provincie Camagüey
Rondreizen-Hotel
Cuba, het land van de sigaren en de salsa! Cuba is een land wat je moet ervaren om het echt te begrijpen,...
De karakteristieke Melody Studios hebben een perfecte ligging, zowel dicht bij het strand als het centrum. Je zult hier dus genoeg uurtjes...
Verre reizen
9-daagse Verre reizen naar 9 daagse Singlereis Cuba Libre in