Jagers zijn grote roofmeeuwen. Op Antarctica en de subantarctische eilanden vormen ze samen met de reuzenstormvogels en de zuidpoolkippen de opruimers van het afval van de pinguïnkolonies. Ze zorgen ervoor dat er geen kadavers blijven liggen. Echter, jagers laten een ei of een klein kuiken dat even aan de aandacht van de ouders ontsnapt niet aan hun neus voorbijgaan. Pinguïns op eieren of met zeer jonge kuikens raken dan ook aardig in de stress als er een jager laag over de kolonie vliegt. Er komen twee soorten voor. De subantarctische jager (onderverdeeld in de Falklandjager, subantarctische jager en de tristanjager) en de zuidpooljager. Beide soorten hebben een spanwijdte van één tot anderhalve meter, waarbij de zuidpooljager wat kleiner blijft. Ze zijn bruin van kleur met een hele mooie witte driehoekige vlek op de vleugels. De zuidpooljager heeft over het algemeen een lichtere (bruingelige) kleur lijf en kop.