Oman

Swipe

Geschiedenis

Prehistorie en Magan

Volgens evolutiewetenschappers is het ongeveer 85.000 jaar geleden dat de eerste mensachtige wezens de kusten van huidig Jemen en Oman bereikten. Rond 10.000 v. Chr. bewoonden jagers en verzamelaars dit gebied; zesduizend jaar later verschenen de eerste agrarische nederzettingen, waardoor land werd gecultiveerd.

Vondst van koper leidde tot handel met Sumer in Mesopotamië. Hierdoor werd het gebied dat tegenwoordig Noord-Oman en Iran vormt ontwikkeld. Mogelijk was dit Magan, dat bekend stond om legendarische koper- en diorietvoorraden. Magan exporteerde dit overgangsmetaal en stollingsgesteente, waardoor sprake was van een groot regionaal handelsnetwerk dat zich ontwikkelde dankzij degelijke scheepsbouw en stuurmanskunst. De periode tussen 2500 en 1800 v. Chr. staat te boek als Magans bloeitijd. Na 1800 v. Chr. nam het belang van het land af door koperconcurrentie met Cyprus en Anatolië.

In de derde eeuw voor Chr. werd huidig Noord-Oman veroverd door (Perzische) Parthen, die het Mazyun noemden en wachtposten bouwden om handelsroutes te beschermen. Als gevolg van de Slag bij Hormuzdgan (224 na Chr.) kwam het gebied in handen van (tevens Perzische) Sassanieden.

Islamitische periode

Onder het bewind van de Sassanieden kende Noord-Oman een lange periode van isolement. In de zevende eeuw na Chr. werd de recent ontstane islam in het gebied met open armen ontvangen. De ibadische stroming werd in de Hajar Mountains gevormd door religieuze vluchtelingen (einde zevende/begin achtste eeuw na Chr.). Acceptatie van de islam had de benoeming van imams tot gevolg; hierdoor ontstonden (ibadische) imamaten in het noordelijke binnenland. Deze verenigden zich enigszins, waardoor één imamaat werd gevormd. Dit werd bestuurd door een verkozen imam die op zowel religieus, politiek als defensief terrein besluiten nam. In de negende eeuw beleefde deze staat (waarvan Nizwa het bolwerk was) zijn hoogtijdagen.

Tussen de tiende en dertiende eeuw werd het bestuur van Oman afgewisseld door (Oost-Arabische) Karamaten, (Perzische) Bujiden en (Turkse) Seltsjuken. Na de val van het Selt- sjukenrijk in 1154 kwam het bestuur van Oman in handen van de Nabhani’s. Deze inheemse dynastie bestuurde het land tot 1624 (de periode tussen 1406 en 1443 uitgezonderd).

Portugese ontdekkingen

De eerste Europeaan die om Afrika voer, was Vasco da Gama (1469-1524). Zijn zeetochten, in opdracht van het Portugese koningshuis, brachten hem naar Afrika’s oostkust, Goa en Calicut (tegenwoordig Kozhikode). In het noordelijke deel van de Indische Oceaan ergerden de Portugezen zich aan Omans zeevloot; deze vormde een directe bedreiging voor hun zeevaart en zeehandel. Om te voorkomen dat Oman de strategische Straat van Hormuz innam (en zo de handel op de Perzische Golf beheerste), vielen Portugese schepen Muscat aan (1507). Deze plaats werd verbrand, de inwoners werden geterroriseerd en mishandeld. Ook werden Qalhat en Sohar aangevallen; hun bewoners verklaarden echter vrijwillig loyaliteit aan de koning van Portugal. In Muscat werd een Portugees fort gebouwd, net als op het eiland Hormuz. Portugees bestuur over de Noord-Omaanse kust en de Straat van Hormuz was daarmee een feit.

In 1546 werd Muscat kortstondig vanaf de zee aangevallen door Ottomanen die de Straat van Hormuz wilden innemen. Een nieuwe en massale Ottomaanse aanval volgde in 1552. Deze had het (achttien dagen durende) beleg van het Al Mirani Fort (Muscat) tot gevolg. De Portugezen gaven zich over, waarna de vestingwerken werden verwoest. De Ottomanen verlieten Muscat echter al snel; voor hen had het bereiken van de Perzische Golf prioriteit. In 1581 viel een kleine Ottomaanse vloot Muscat opnieuw aan. Na de kortstondige bezetting kwam het bestuur echter weer in handen van Portugal.

Ya’aruba-bestuur, verdrijving Portugezen

Omdat de Portugezen hun handen vol hadden aan het verdedigen van het kustgebied, werd het binnenland niet verkend. Zoals hiervoor is gemeld, nam de Nabhani-dynastie het bestuur van Oman in 1154 over. Hun bewind werd echter gekenmerkt door instabiliteit en conflicten.

In 1649 besloot Ya’ruba-imam Saif Bin Sultan (van het vijfde imamaat) om de strijd tegen de Portugezen te intensiveren. Een jaar later veroverden zijn troepen Muscat, waarna Ya’ruba-veroveringen van andere vestingen en wachttorens aan de noordkust volgden. De Portugezen waren verslagen; in 1652 verlieten zij de regio. Ya’aruba-bestuur leidde tot welvaart, stabiliteit en vereniging van Arabische volken in de kuststreek en in het binnenland.

Verenigde Oostindische Compagnie in de Perzische Golf

Tegen het einde van de zestiende eeuw bleken gelegenheidsrederijen in Amsterdam en Zeeland elkaar te beconcurreren, waardoor de handelspositie van de Portugezen verbeterde. Om hieraan een eind te maken, werd in 1602 de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) gesticht. Dit bedrijf kreeg van de Staten-Generaal het monopolie op handel in Azië. Het kapitaal van de Vereenigde Oostindische Compagnie werd verdeeld in aandelen; hierdoor was dit bedrijf ’s werelds eerste naamloze vennootschap. De Vereenigde Oostindische Compagnie was verdeeld in kamers die waren gevestigd in Amsterdam, Middelburg (Zeeland), Delft, Hoorn en Enkhuizen. De VOC diende te varen, te handelen, forten te bouwen en plaatselijke besturen te benoemen.

De gewelddadige verdrijving van de Portugezen deed de Vereenigde Oostindische Compagnie besluiten om zich terughoudend op te stellen in de Golf van Oman. Een aanval op Muscat was dus niet aan de orde; de multinational besloot daarom contacten te leggen met het bestuur van de plaats. Dit initiatief werd beloond met toestemming voor het aanmeren van VOC-schepen en handeldrijven. Rond 1670 werd de handelsonderneming verzocht om een permanente handelspost te openen. Deze verscheen in 1672, maar de handel bleek niet rendabel. In 1675 sloot het kantoor en liet de Vereenigde Oostindische Compagnie Muscat achter zich.

Tijdens de Vierde Nederlands-Engelse oorlog (1780-1784) verslechterde de positie van de Vereenigde Oostindische Compagnie. Hierdoor werd niet langer naar Azië gevaren en keerden geen schepen terug met koopwaar. In 1795 werd de VOC genationaliseerd; in 1799 werd het bedrijf eigendom van de staat. In het 197-jarig bestaan van de Vereenigde Oostindische Compagnie, werden bijna vijfduizend schepen klaargemaakt om de vaart naar Azië te maken. Het bedrijf bepaalde eeuwenlang het gezicht van Holland en Zeeland, en later van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.

Ya’aruba-bestuur, overzeese gebiedsdelen

Saif Bin Sultan (zie hiervoor) zette de strijd tegen de Portugezen op de Indische Oceaan en de Perzische Golf voort. Dit leidde tot hun vertrek uit de Afrikaanse oostkust (met uitzondering van Mozambique) en gebieden rondom de Perzische Golf. Deze werden door Oman ingenomen. Zanzibar was in 1652 veroverd, een grootschalige plundering van Mumbai volgde in 1655. Oman bouwde militaire posten in de veroverde gebieden en bepaalde de handel op zowel de Perzische Golf als op een groot deel van de Indische Oceaan. De aarde was een wereldmacht rijker.

De benoeming van Saif Bin Sultans opvolger leidde tot onrust onder ’s lands ulema (islamitische geleerden). Portugal maakte van de ontstane stammenoorlog gebruik door terug te keren en zowel Muscat als Zanzibar gelijktijdig aan te vallen (1726) –maar verloor de strijd. De Perzen zagen hun kansen schoon en bezetten Muscat en Sohar in 1743. Dit leidde tot regionale instabiliteit en bemoeilijkte de samenwerking tussen het imamaat en Muscat.

De plantages in Oost-Afrika waren eigendom van rijke Omanieten die de plaatselijke economieën lieten floreren. Zij teelden handelsgewassen en lieten hun plantages bewerken door slaven. Omaanse handel drong door tot het binnenland van Oost-Afrika (huidig Burundi en de Democratische Republiek Congo) en het Arabisch Schiereiland.

Al Said-bestuur, naar Sultanaat van Muscat en Oman

Ahmad Bin Said (Al Bu Saidi), de gouverneur van Sohar, kon zijn stad gedurende negen maanden verdedigen tegen de Perzen. In 1744 verdreef hij dit volk uit Muscat, waarna hij werd benoemd tot imam – de grondlegging van de Al Said-dynastie. Dit was tegen het zere been van stamhoofden in het binnenland die de imam als enige legitieme leider van Oman beschouwden en met gewapend conflict dreigden. Ahmad Bin Said werd rond 1783 opgevolgd door zijn zoon, Said Bin Ahmad.

Na Ahmad Bin Saids dood leidden geschillen binnen de koninklijke familie tot interne verdeeldheid. De familie bepaalde dat Noordoost-Oman en de overzeese gebieden van Oman werden geregeerd door Sultan Bin Ahmad (Al Said) en zijn nageslacht. Het gebied rondom Ar Rustaq en huidig Al Batinah North/Al Batinah South kwamen toe aan de Qais-tak.

Sultan Bin Ahmad (regeerperiode: 1792 tot 1804, niet te verwarren met Said Bin Ahmad) kon zijn ervaring op militair terrein gebruiken om de Perzen buiten de deur te houden. Onder zijn leiding ontwikkelde Muscat zich tot hét handelscentrum van de regio en konden Parijs en Londen niet wachten om betrekkingen met Muscat aan te gaan. Sultan Bin Ahmad koos echter voor de Britten. Hierdoor werd Oman partner in de strijd tegen de Franse invloed en verdediger van de Britse belangen in India. In 1798 werd het ‘Treaty of Commerce and Navigation’ door beide landen ondertekend. Groot-Brittannië was echter geïrriteerd over de gang van zaken op Zanzibar, dat het middelpunt van slavenhandel werd. Londen tikte Sultan Bin Ahmad op de vingers en eiste beëindiging van deze handel.

Na de dood van Sultan Bin Ahmad werd zijn zoon, Said Bin Sultan, benoemd tot sultan (1807). Hij wijzigde de staatsnaam in Sultanaat van Muscat en Oman. Hoewel de sultan in 1820 gebied aan de Perzische Golf moest afstaan, volgde in 1837 de verovering van Mombasa. Ook Noordoost-Mozambique en Zuid-Perzië kwamen onder het gezag van Said Bin Sultan.

In 1840 werden de hoofdstedelijke functies overgeplaatst naar Stone Town op Zanzibar, waar Said Bin Sultan kruidnagelplantages aanlegde. Deze werden bewerkt door slaven, die ook op de suikerriet- en rijstvelden werkten. De geliberaliseerde economie bloeide als nooit tevoren, waardoor Said Bin Sultan de geschiedenis inging als ‘Said The Great’.

In 1833 sloot Said Bin Sultan het ‘Trea ty of Friendship and Navigation’ met de Verenigde Staten van Amerika, dat al geruime tijd handelsschepen naar Omans havens stuurde. Een kopie van dit verdrag vindt u in ‘The Museum of the Frankincense Land’ in Salalah. In 1841 was Oman het eerste Arabische land dat de Verenigde Staten van Amerika erkende.

Stagnatie, onafhankelijkheid Zanzibar

In 1856 stierf Said Bin Sultan op Zanzibar, waarna de staat werd verdeeld tussen zijn zoons. Hierdoor werd Majid Bin Said de eerste sultan van onafhankelijk Zanzibar (1861). Hij zette de slavenhandel voort, totdat zijn opvolger (Bargash Bin Said) deze onder Britse druk beëindigde (1897).

Thuwayni, de broer van Majid, bestuurde Muscat en Oman. Dit gebied was minder ontwikkeld, waardoor hij subsidie ontving van Majid op welvarend Zanzibar. Desondanks stagneerde de economie van Muscat en Oman; handel raakte geïsoleerd. Na Thuwayni’s dood in 1866 weigerde Majid de staatskas van Muscat en Oman langer te spekken.

De Qais-tak (zie hiervoor) maakte van de impasse gebruik om het standpunt (inzake legitimiteit van het imamaat) van de ulema te verdedigen. In 1868 greep Azzan Bin Qais de macht in het binnenland, verklaarde zich imam en regeerde op basis van religieuze wetten, terugkeer naar het (ibadische) imamaat nastrevend. De Britten voorzagen chaos; daarom steunden zij Turki Bin Said, de sultan van Muscat en Oman. De strijd werd gewonnen door troepen van de sultan; Azzan Bin Qais werd in 1871 gedood. Twintig jaar later werd Muscat en Oman een Brits protectoraat.

In 1920 werd het ‘Treaty of Seeb’ ondertekend om een einde te maken aan de machtsstrijd tussen het imamaat en Muscat en Oman. In deze periode sloten Groot-Brittannië en Muscat en Oman verschillende handels- en zeevaartverdragen. De lange vriendschap tussen beide landen werd in 1908 bekrachtigd en in 1951 officieel. Daarbij erkende Londen de volledige onafhankelijkheid van het sultanaat. Drie jaar later begon de Jabal Akhdar War die het einde betekende van het imamaat (1959). Deze oorlog is uitvoerig behandeld in het hoofdstuk over Jabal Akhdar (deel ‘Bezienswaardigheden’).

De Omaanse stad Gwadar werd in 1958 aan Pakistan verkocht. In 1963 beëindigden de Britten Zanzibars status van protectoraat (dat het sinds 1890 genoot), waardoor het eiland onafhankelijk werd. De gebieden in het binnenland van Oost-Afrika (huidig Tanzania) waren reeds verdeeld tussen Groot-Brittannië en Duitsland. In januari 1964 volgde een linksgezinde opstand tegen de sultan, waardoor Zanzibar werd omgevormd in een republiek. Deze vormde enkele maanden later een unie met nabijgelegen Tanganyika, waardoor United Republic of Tanganyika and Zanzibar ontstond. De staat wijzigde zijn naam al snel in United Republic of Tanzania.

Lantaarnbewind

Bij het aantreden van sultan Said Bin Taymur (1932) gingen Muscat en Oman gebukt onder een flinke schuldenlast. De nieuwbakken sultan bleek conservatief op fiscaal terrein: de afdrachten van de Omanieten werden verhoogd. Dit besluit bleek succesvol, maar zette kwaad bloed bij de burgers.

Sultan Said Bin Taymur voerde ook op andere gebieden conservatief beleid, trachtende de eeuwenoude culturen gebalanceerd te beschermen. In de praktijk kwam dit echter neer op onbegrip van de bevolking. Zij wilden dat het (relatief bescheiden) verdiende geld met de verkoop van olie tegoed kwam aan Omans ontwikkeling.

Said Bin Taymur ging geen diplomatieke banden met andere Arabische landen aan en bouwde geen havens. Lantaarns verlichtten suqs en stadspoorten – die van het verarmde Muscat werden tot 1970 gesloten bij het ingaan van de avondklok door het gebulder van kanonnen.

In 1958 vestigde sultan Said Bin Taymur zich permanent in Salalah, gezien hij Dhofar beschouwde als persoonlijk bezit. De inwoners werden uitgebuit en er werden hen (nog) zwaardere restricties opgelegd dan de noorderlingen. Desondanks werd sultan Said Bin Taymur gesteund, geadviseerd en beschermd door de Britten, die hielpen het land enigszins functionerend te houden. Ook legde hij de gehele tribale structuur waarop zijn zoon Qabus modern Oman kon bouwen. Conflicten tussen stammen werden dus beëindigd en het imanaat werd opgedoekt (waarmee werd voorkomen dat dit een welvarend land zou worden door olieverkoop).

Omanieten die wilden studeren ontvluchtten het land en mochten niet terugkeren, uit vrees dat zij elders in Arabië waren beïnvloed door Baath-gedachtegoed.

Koude Oorlog, de Dhofar Insurgency

Dit conflict wordt behandeld in het hoofdstuk over Dhofar (deel ‘Bezienswaardigheden’).

Inleiding: Ontwikkelingen in Zuid-Arabië, stichting PDRY /‘Volksrepubliek Zuid-Jemen’

In 1962 werd de South Arabian Federation door de Britten gesticht. Dit protectoraat besloeg het zuiden van huidig Jemen en bestond uit meer dan tien staten. In 1963 werd de Aden Colony toegevoegd, waarna de koning van Jemen werd afgezet. Dit leidde tot een burgeroorlog tussen monarchisten (gesteund door Saudi-Arabië en Groot-Brittannië) en het National Liberation Front dat voor nationalisme en marxisme stond. Steun voor National Liberation Front werd vooral vergaard onder inheemse zuiderlingen in de Federatie.

De agressieve strijd was niet alleen gericht tegen de Britten, maar vond ook plaats tussen guerrilla’s van het National Liberation Front en (socialistisch) Front for the Liberation of Occupied South Yemen. Deze periode werd door de Britten ‘Aden Emergency’ genoemd. Zij verlieten de South Arabian Federation in 1967, waarna de People’s Republic of South Yemen werd uitgeroepen. De macht van deze staat berustte bij het National Liberation Front, dat afrekende met het Front for the Liberation of Occupied South Yemen (FLOSY). In 1970 nam een groep radicalen van het National Liberation Front het bestuur over en riep de People’s Democratic Republic of Yemen (PDRY) uit. Dit was een marxistische eenpartijstaat die in het leven werd gehouden door de Sovjet-Unie, zijn satellietstaten en China.

Verzet tegen sultan Said Bin Taymur en het Britse leger

Sultan Said Bin Taymurs grove mismanagement van Dhofar vormde de voedingsbodem voor extreemlinks gedachtegoed. In 1962 volgden de eerste sabotageacties tegen het Britse leger op de luchthaven van Salalah. In 1964 volgden aanvallen op olie-installaties en overheidsgebouwen. Sympathisanten sloten zich in 1965aan bij het Dhofar Liberation Front, waardoor verzet tegen de sultan en zijn vertrouwelingen (lees: het Britse leger) werd gebundeld. Dhofar Liberation Front betrof een marxistische organisatie die Dhofar wilden omvormen in een onafhankelijke en communistische staat. Wapens werden verkregen in de PDRY, waar ook logistieke bases en trainingskampen waren.

Moordaanslag op sultan Said Bin Taymur

In april 1966 vond een moordaanslag plaats op sultan Said Bin Taymur. Hij overleefde die, maar werd daarna niet meer in het openbaar gezien. Hierdoor werd het Britse leger de facto bestuurder van Muscat en Oman. De sultan liet de strijd tegen het Dhofar Liberation Front al snel tot het maximum opvoeren. Zijn leger zocht in geheel Dhofar naar rebellen, maar stuitte op weerstand van Dhofar-Liberation-Frontrebellen die opmerkelijk georganiseerd waren.

Stichting Popular Front for the Liberation of the Occupied Arabian Gulf

In de tweede helft van 1968 werd het Popular Front for the Liberation of the Occupied Arabian Gulf gesticht als opvolger van het DLF. De autoriteiten van de PDRY boden trainingsruimte, indoctrinatiekampen en moderne wapens aan de (marxistische-leninistische) PFLOAG-rebellen, waardoor de strijd efficiënter werd. In 1969 veroverden rebellen van beide organisaties het grootste deel van de Dhofar Mountains Chain (gebruikmakend van machinegeweren, mortieren en Katjusharaketten) en terroriseerden de bevolking door ouderen te vermoorden en kinderen naar de kampen in de PDRY te sturen.

Stichting National Democratic Front for the Liberation of Oman and the Arabian Gulf

Jonge Omanieten die in landen aan de Perzische Golf studeerden, werden aldaar beïnvloed door Baath-ideologie (socialisme en nationalisme binnen het kader van pan-Arabisme) en wensten het vertrek van sultan Said Bin Taymur. In 1969 stichtten zij het National Democratic Front for the Liberation of Oman and the Arabian Gulf. NDFLOAG was actief in stedelijk gebied in Noord-Oman en werd gesteund door ’s lands intellectuelen. Een jaar later volgden de eerste aanvallen op militaire bases.

Machtswisseling

De Britten volgden de ontwikkelingen met betrekking tot PFLOAG en NDFLOAG met argusogen. Zij vreesden communistisch bewind over de Straat van Hormuz/Golf van Oman (‘uitlaatkleppen’ voor wereldwijde oliehandel) en achtten de sultan niet in staat dit doemscenario te voorkomen.

Deze situatie leidde op 23 juli 1970 tot een coup die werd overzien door SAS-soldaten. Volgens officiële lezing vond deze plaats zonder bloedvergieten. De coup leidde tot de troonsbestijging van Said Bin Taymurs enige zoon, Qabus. Met de Britten werd de verbanning van Said Bin Taymur geregeld; tot zijn dood in 1972 leefde hij in een suite van The Dorchester in Londen.

Qabus Bin Said Al Said werd op 18 november 1940 geboren in het paleis van Salalah. Na zijn studie in Engeland begon zijn opleiding aan Royal Militairy Academy of Sandhurst, de prestigieuze kweekvijver van militair talent. Werk in het Britse leger volgde, waardoor de Britten in Muscat en Oman hem beschouwden als ‘een van ons’, een man die hen als ‘insider’ begreep.

Nieuwe strategieën

De nieuwe sultan presenteerde al snel zijn vijfpuntenplan, waarvan amnestie voor tegenstanders van zijn vader en bevordering van Dhofar tot volwaardig gouvernement deel uitmaakten. Ook werd slavernij officieel afgeschaft (1970).

Ingevlogen SAS-soldaten (Special Air Service, het Britse elitekorps) streden op Omaans grondgebied tegen de ‘adoo’ (communistische en socialistische guerrilla’s). Ook ontwikkelden zij met sultan Qabus Bin Said Al Said een programma waardoor de voedingsbodem voor extreemlinks en Dhofar-nationalistisch gedachtegoed werd geëlimineerd. De ‘Hearts and Minds Campaign’ was het resultaat: in Dhofar werden scholen, huizen en gezondheidscentra gebouwd en waterputten gegraven.

De weinige rebellen die zich overgaven werden opgenomen in firqats (kleine partizaneneenheden) waarin Jabalys (zie ‘Dhofar’) onmisbaar waren door hun terreinkennis en contacten met dorpelingen in het gehele berggebied. Deze units werden getraind en geleid door de SAS. Wapentransporten vanuit de PDRY werden belemmerd en moderne wapens zorgden ervoor dat de guerrilla’s hard werden getroffen.

Einde strijd

In 1973 nam Perzië deel aan de strijd door militairen en helikopters te laten deelnemen aan cruciale acties. Hierdoor werden de guerrilla’s verdreven uit het oostelijke en centrale deel van de Dhofar Mountains Chain. Zij trokken naar het westen, waar in 1974/1975 het laatste offensief plaatsvond. Dit resulteerde in de bevrijding van Dalkut en Rakhyut. De Perzen bouwden hier de ‘Damavand Line’, een (bewaakte) barrière die guerrilla’s op afstand hield en hun terugkeer naar wapendepots in de PDRY onmogelijk maakte. Dit was een kopie van de succesvolle ‘Hornbeam Line’ (zie ‘Jabal Al Qamar’). Ten slotte werden de depots, trainingskampen en indoctrinatiescholen in de PDRY (met name in Hawf) bestookt door een straaljager die door de Jordaniërs was geleverd aan het leger van de sultan.

De oorlog werd in 1967 beëindigd, hoewel tot in 1980 incidenten plaatsvonden. In 1990 werd de PDRY samengevoegd met de YAR (Yemen Arab Republic), waardoor een verenigd Jemen ontstond.

De Dhofar Insurgency kostte het leven aan ongeveer vijfhonderd Omaanse, Belutsje, Britse en Perzische soldaten. Enkele duizenden rebellen werden gedood of werden krijgsgevangenen. Deze beslissende oorlog kreeg weinig aandacht in de media; voorrang werd gegeven aan nieuws over de Vietnamoorlog.

Renaissance

Z.K.H. Sultan Qabus Bin Said Al Said erfde een straatarm land met één ziekenhuis (bestuurd door zendelingen), twee basisscholen voor jongens en enkele kilometers geasfalteerde weg. Bij zijn aantreden beloofde de sultan:
• zo snel mogelijk een moderne regering te vormen;
• per direct alle onnodige restricties voor de bevolking af te schaffen;
• onderdanen in het buitenland te verzoeken om terug te keren (het land kon niet zonder geschoolde en vakbekwame Omanieten);
• de bevolking toekomst te bieden.

De sultan deed meteen een beroep op de bevolking om deel te nemen aan het moderniseringsproces. Hij betrok Al Alam Palace in Muscat (in plaats van het paleis in zijn geboortestad Salalah) en wijzigde de staatsnaam in Sultanaat Oman.

Verkoop van olie maakte massale hervormingen op het terrein van defensie, onderwijs en het sociaal stelsel mogelijk. Wegen werden aangelegd en in 1973 opende de luchthaven van Muscat.

In augustus 1990 viel het Iraakse leger buurland Kuweit binnen. Om deze golfstaat te bevrijden werd een (door Amerikanen bestuurde) coalitie gesmeed. Oman maakte hiervan deel uit door ruim zesduizend soldaten naar het gebied te sturen en militaire bases open te stellen. Kuweit werd op 28 februari 1991 door de coalitie bevrijd – het Iraakse leger was verslagen. Oman nam niet deel aan Operation Desert Fox (december 1998) en behoorde niet tot Coalition Of The Willing die in 2003 het Iraakse regime versloeg.

Volksprotest 2011

Sociale media en mobiel telefoonverkeer maakten het voor burgers van verschillende Arabische landen mogelijk om openlijk ongenoegen te uiten jegens de autoriteiten. In januari 2011 volgden demonstraties in Oman, waar sprake was frustraties binnen de particuliere sector. Zo concurreerden arbeidsvoorwaarden voor Omanieten geenszins met die voor expats, waardoor Omanieten zich in hun eigen land achtergesteld voelden. Daarbij kwamen de (reeds jarenlang) stijgende kosten van levensonderhoud en vastgoed, waardoor niet-ambtenaren op financieel gebied de eindjes niet meer aan elkaar konden knopen.

De protesten begonnen in Muscat en sloegen al snel over naar de provinciesteden. In Sohar werd de ‘Globe Roundabout’ bezet en ging de LuLu Hypermarket in vlammen op – ongekende taferelen in het doorgaans slaperige en stabiele sultanaat. De demonstranten eisten het vertrek van corrupte ministers (binnen het kader van politieke hervormingen), hogere salarissen en lagere kosten van levensonderhoud – niet het vertrek van Z.K.H. Sultan Qabus Bin Said Al Said. Daarnaast wilden zij minder staatsinvloed op de media en vrijheid van meningsuiting.

Z.K.H. Sultan Qabus Bin Said Al Said kwam de demonstranten ruimschoots tegemoet door tienduizenden banen bij de overheid te scheppen, de Consultative Assembly meer bevoegdheden te geven, twaalf ministers te vervangen en de bouw van een tweede openbare universiteit te plannen. Hierdoor werden de protesten in april beëindigd. Deze kostten het leven van enkele burgers.

Parallel: Geschiedenis van Dhofar

De geschiedenis van Dhofar is uitgebreid behandeld in de kaderteksten ‘Sheba ontrafeld’ en ‘Wierook’. In ‘Spitten in het verleden’ wordt de relatie tussen Sheba en Hadramaut behandeld. Alle teksten zijn te vinden in het hoofdstuk over Dhofar.

Wierookharshandel leidde tot de bouw van Zafar (huidig Al Balid) in ongeveer tweeduizend v. Chr. Deze plaats groeide en floreerde dankzij intensieve handel met Afrika, India en China.

Sumhuram werd rond de tweede eeuw v. Chr. gesticht door koning LL’ad Yalut van Hadramaut. Hierdoor verstevigde zijn grip op Dhofar en werd de regionale wierookharshandel beteugeld. In de eerste en tweede eeuw na Chr. was Sumhuram een handelsstad, waarvan de haven fungeerde als economische motor. De nauwe banden met Shabwa, de hoofdstad van Hadramaut, maakten deze (weliswaar kleine) stad extreem welvarend. Van Sumhuram werd (met name) wierookhars naar Qana (Hadramaut) verscheept, waar het werd geëxporteerd naar de Mediterrane regio en Mesopotamië. Indische handelslieden verruilden hier katoenen lakens, graan en olie voor wierookhars.

In het begin van de derde eeuw na Chr. verslechterde de economische en politieke situatie in Arabische landen, wat het verval van Sumhuram inluidde. Dit betekende ook de neergang van Iram (later Ubar, een uiterst welvarende en machtige karavaanstop met gouden zuilen; deze is vermeld in de koran). De komst van de Sassanieden (zesde eeuw) was echter de genadeslag voor wierookharshandel. De hiervoor genoemde plaatsen zijn beschreven in het deel ‘Bezienswaardigheden’.

In 1285 werd Zafar vluchtig bezocht door de Venetiaanse handelaar en ontdekkingsreiziger Marco Polo. De hoogtijdagen van de plaats waren toen echter voorbij. Rond 1450 werd Dhofar door de Ottomanen bezet, waardoor de economie tot stilstand kwam. Ottomaans bestuur werd afgewisseld met plaatselijk bestuur en duurde tot 1636.

In 1829 nam de invloed van het Sultanaat van Muscat en Oman toe; 47 jaar later erkenden de voornaamste bevolkingsgroepen Muscat en Omans soevereiniteit over Dhofar. In 1879 werd het gebied geannexeerd en stuurde Muscat een gouverneur naar Dhofar. Hiermee werd een nieuwe Ottomaanse bezetting voorkomen.

Wierookhandel herleefde en kreeg in de negentiende eeuw een impuls door de openstelling van Indische markten. Dit leidde tot ongekende welvaart in de kustplaatsen van Dhofar (met name Mirbat). De Tweede Wereldoorlog betekende het einde van deze handel.

Bij het hoofdstukje over Sarfayt is een interview met Ian Gardiner geplaatst. Hij nam als Britse ‘sultansoldaat’ deel aan de militaire acties in Dhofar.

Tip: National Museum, Muscat

10 prachtige bestemmingen in Oman