In het zuiden en zuidwesten (de natte zone) worden, vooral langs de kust kokosnoten verbouwd en in de hogere delen van het eiland thee en rubber. Na Maleisië, Indonesië en Thailand is Sri Lanka de grootste wereldleverancier van rubber. De kokospalmen leveren onder meer olie, kopra en vezels. Behalve deze producten verbouwt Sri Lanka - zij het in mindere mate - katoen, tabak, koffie en cacao. Verder worden er veel specerijen geproduceerd, zoals peper, kaneel, kruidnagels, nootmuskaat, vanille, gember, kerrie en mosterdzaad. Aan fruit wordt onder meer banaan, meloen, papaya, mango, mangostan, kokos, ananas, sinaasappel, grapefruit, avocado en rambutan verbouwd. Het voornaamste voedingsgewas is rijst, dat voornamelijk wordt verbouwd in de droge zone. Veeteelt speelt een ondergeschikte rol, wat gedeeltelijk samenhangt met de religies van Sri Lanka die het eten van sommige vleessoorten verbieden. Verder is de natuurlijke begroeiing weinig geschikt als veevoer en komen veeziekten nog regelmatig voor. Bovendien is veeteelt eigenlijk een luxe, omdat bij de omzetting van plantaardig in dierlijk voedsel veel calorieën verloren gaan. Runderen en buffels worden vooral als trekdier gebruikt. Visserij is vooral plaatselijk van betekenis.