Norte Grande: ‘waar Chili begint’

Swipe

Geschiedenis, bevolking en economie

Ondanks de vijandige natuurlijke omstandigheden in grote delen van het Grote Noorden leven er in de woestijnregio’s Tarapacá en Antofagasta 1.5 miljoen mensen, van wie het grootste deel ook nog eens in de droogste zones bij Antofagasta en Calama. Reden voor deze op het eerste gezicht merkwaardige situatie is de economische ontwikkeling van het noorden die geheel op de mijnbouw gebaseerd is (geweest), en die grote bevolkingscentra midden in de woestijn en langs de woestijnkust tot gevolg had. Duizenden Chilenen zijn de voorgaande eeuwen uit het zuiden en midden van het land gekomen om te werken in de havens en mijnen van de woestijn. Daarnaast bestaat de bevolking van de Altiplano en het Sierragebied langs de oostrand van de woestijn uit Hooglandindianen: Atacameños en Aymaras, de twee autochtone bevolkingsgroepen van Noord-Chili. De cultuur van de Hooglandindianen dateert van ver voor de komst van de Spanjaarden. Het Grote Noorden is al duizenden jaren bewoond door verschillende volken. Het is een van de rijkste gebieden van Chili wat prehistorische rotstekeningen en archeologische vondsten betreft. Veel precolumbiaanse archeologische vondsten uit het Grote Noorden zijn tentoongesteld in een aantal prachtige musea (musea van Azapa bij Arica, Iquique, San Pedro). Duizenden jaren terug werd de basis gelegd voor de huidige landbouwgemeenschappen, en werden de diverse geografische zones gelijktijdig door verschillende bevolkingsgroepen bewoond en gebruikt.

Nomadische Changos-indianen leefden langs de kust van Arica tot Huasco (nederzettingen bij Taltal, Paposo, Cobija en Tocopilla), telkens in de buurt van plekken met zoet water, en wisten te overleven tot het eind van de 19e eeuw. Jagersvolken afkomstig van de Argentijnse hoogvlakte, hadden zich rond 11.000 v.Chr. aan de rand van de woestijn gevestigd: de Atacameños. Deze en andere Sierrabewoners leefden in de valleien en kloofdalen, bouwden vestingen en ontwikkelden de landbouw (Quebrada de Tarapaca, San Pedro de Atacama en de dalen ten oosten van Calama). Op de Altiplano hadden zich enkele duizenden jaren geleden ten noorden van de Atacameños vanuit het huidige Bolivia Hooglandindianen (Aymaras) gevestigd, verwant met de Hooglandindianen van Bolivia. De Aymaras slaagden in de domesticatie van wilde lama’s en alpaca’s, de belangrijkste bron van bestaan. Deze bevolkingsgroepen leefden niet strikt gescheiden van elkaar, maar maakten efficiënt gebruik van de diverse ecologische zones en hadden een intensieve ruilhandel met elkaar, zodat elke groep werd aangevuld met diensten en producten van andere groepen (zie verder onder ‘geschiedenis’).

Nog 3500 van de huidige bewoners van het gebied rond San Pedro de Atacama beschouwen zichzelf als Atacameño en de grote Aymara-gemeenschap op de Altiplano bestaat uit enkele tienduizenden mensen. Voor meer over de huidige cultuur van de Atacameños, en Aymaras: zie ‘bevolking en cultuur’).

Geoglyfen van de Atacama

Uit de periode van de ‘regionale ontwikkeling’ (tussen 1000 en 1400) stammen in het Grote Noorden een groot aantal geoglyfen. Door het verwijderen van stenen en het zo vrijkomen van de vaak lichtere ondergrond, of door het bijeenleggen van stenen tot mozaïeken of lijnen zijn een groot aantal afbeeldingen gemaakt op de heuvels in de woestijn (Salar de Pintados, Huara) en in een aantal zijdalen (Rio Lluta, Azapa, Tarapaca). De meeste geoglyfen dateren van 1000 tot 1300 n.C., en zijn figuren van mensen en dieren, (vogels, en lama’s, die als lastdieren werden gebruikt in karavanen waarmee handel werd gedreven tussen de Altiplano en de kust). De grootste afbeelding is de 80 m hoge Viracocha (de zonnegod) bij Huara: el Gigante de Atacama. Daarnaast zijn er ook tal van abstracte en geometrische patronen. De preciese functie van veel geoglyfen is onduidelijk, maar veel van hen zijn waarschijnlijk bakens in de woestijn of hebben een religieus/mythische betekenis.

Het Grote Noorden onder de Inca’s

De Inca’s veroverden in de 15e eeuw ook Chili en lieten er nieuwe technieken, gereedschappen, nederzettingen, immigranten en wegen achter. De Inca’s moesten om het midden van Chili te bereiken vanaf de hoogvlakte rond het Titicacameer door de uitge-strekte woestijnzone van Noord-Chili en Argentinië trekken. De daar aangelegde ‘Camino del Inca’ verliep van het punt waar de Altiplano steeds droger wordt (Cancosa) van oase naar oase tot Copiapó. Ze volgden daarbij meestal de oude paden en oases van de Atacameños. Het enkele meters brede en met stenen gemarkeerde pad liep via de volgende plaatsen: Pica, Quillaga, Chacanche, Calama, Chiu Chiu, San Pedro de Atacama, langs de oostrand van de Salar de Atacama, El Salvador, Finca de Chañaral tot Copiapo. Grote delen van die Incaweg zijn nu nog in het landschap te herkennen, evenals de ruïnes van tambos (handelsposten), die ze op regelmatige afstanden bouwden.

De koloniale tijd

Na de Inca’s volgden ook de Spaanse conquistadores de weg door de woestijn naar het zuiden. Diego de Almagro (in 1536) en later Pedro de Valdivia trokken met een leger vanuit Lima door de Atacamawoestijn naar het zuiden om een nieuwe kolonie te stichten. Het huidige Norte Grande lijfden ze in bij de kolonie Peru. In de koloniale tijd waren de oases aan de rand van de woestijnen en langs de gebergterand van groot belang als verzorgingssteunpunten en ruststations. De structuur van de landbouw veranderde ondanks de invoering van nieuwe gewassen en lastdieren maar weinig. Uit de grotere oasen als Codpa, Pica, Matilla en San Pedro werd echter de indiaanse bevolking verdreven en kwam het land in Spaans bezit. San Pedro werd een koloniaal bestuurscentrum. De grootste verandering voor de bevolking van de door de Spanjaarden veroverde oasen was de christianisering en de bouw van vaak respectabele kerken. In Huantayaga, in het kustgebergte bij Iquique, werd eind 18e eeuw door Spaanse families uit Arequipa (Peru) begonnen met de winning van zilver. Langzaam breidde de mijnbouw (zilver en koper) zich uit.

Onafhankelijkheid en de Pacifische Oorlog

Toen Spaans Zuid-Amerika uiteenviel claimden de jonge staten Peru, Bolivia en Chili grote stukken van de Atacamawoestijn. Chili en Peru hadden de Rio Loa als grens vastgesteld (de huidige Ie región behoorde tot Peru), maar Bolivia maakte ook aanspraak op grote stukken land tussen 23° en 24° Z.B. (de huidige Región de Antofagasta). Bolivia begon aan de kust met de aanleg van de ‘nationale haven’ Cobija (ten zuiden van het huidige Iquique) om het zilver uit Potosí te verschepen. Een drukke Boliviaanse handelsroute ontstond, en nieuwe plaatsen als Calama verrezen. Maar het waren Chileense wetenschappers geweest die de grote mineraalvoorkomens hadden ontdekt in de tot dan toe vrij slecht verkende Atacamawoestijn. En toen duidelijk werd dat schatrijke nitraatvoorraden voor het oprapen lagen waren conflicten tussen Chili, Bolivia en Peru niet meer te vermijden. Een groot deel van de bevolking in de nu ‘Boliviaanse’ streek was immers van Chileense afkomst en een deel van de mijnbouw in Chileense handen. Nadat in 1878 de Boliviaanse regering de belastingen op de inkomsten uit de mijnbouw verhoogde viel op 14 februari 1879 het Chileense leger Antofagasta binnen en begon de driejarige Pacifische of Salpeteroorlog tegen Bolivia en Peru. Met behulp van Duitse en Engelse gelden (salpeter was een in Europa gewilde mestvorm), veroverde Chili de huidige Regiónes Antofagasta en Tarapaca. Na het in handen krijgen van het Grote Noorden raakte de mijnbouwkundige ontsluiting van de Atacamawoestijn in een stroomversnelling. De nitraatwinning ‘boomde’ aan het eind van de 19e eeuw en bracht enorme veranderingen voor het Grote Noorden (ironisch genoeg was het de Duitse uitvinding van kunstmest, die die ontwikkeling in de jaren 20 van de twintigste eeuw ook weer in elkaar deed zakken). In het centrale deel van de woestijn, de ‘Pampa de Tamarugal laagvlakte’, is over een gebied van 700 km vrijwel alle menselijke bebouwing een gevolg van de nitraatmijnbouw. De aanwezigheid van dit mineraal was de motivatie om de extreem moeilijke omstandigheden van de woestijn te overwinnen en van dit gebied een relatief dichtbevolkte streek te maken. De mijnbouw bracht ingrijpende veranderingen voor de traditionele oasedorpen en Hooglandindianen. Zelfverzorging moest plaatsmaken voor de verzorging van grote hoeveelheden mensen in de mijnen midden in de steriele woestijngebieden. Brandstof, voer voor de transportdieren en levensmiddelen voor de mijnbouwers werd uit de oasen gehaald. De landbouw in de oasen veranderde voor een groot deel in de verbouw van veevoer voor de lastdieren. Veel bewoners van de oasen werkten met muildiertransporten voor de mijnen, en vervoerden mineralen naar de havens en levensmiddelen, water en hout uit de oasen en Argentinië naar de mijnen. Maar toen aan het eind van de 19e eeuw de havens voor de verzorging van de mijnen werden uitgebreid en de spoorwegen het vervoer van de mineralen overnamen hebben veel oasebewoners de weg naar hun oude traditionele leefwijze niet teruggevonden. In veel van de oasedorpen is dit te zien aan verlaten huizen en vervallen landbouwterrassen.

De kopermijnbouw in de 20e eeuw

De basis voor een verdere economische ontwikkeling werd in 1913 gelegd met de bouw van twee grote kopermijnen: Chuiquicamata en Potrerillos. De kopermijnbouw zou de winsten uit de nitraatperiode verre overtreffen. In 1905 waren nieuwe mijnbouwmethoden uitgevonden die de winning van laagwaardige ertsen mogelijk maakten, en de weg vrijmaakten voor het afgraven van complete bergen midden in de woestijn. Door de Amerikaanse Anaconda Mining Corporation werd bij Calama de Chuquicamata kopermijn gebouwd, die is uitgegroeid tot de grootste mijn van het westelijk halfrond (op werkdagen te bezichtigen. Naast de grote Chuquicamatamijn zijn er nog eens 13.000 kleine concessies. Om springstof voor de mijnbouw te produceren worden de zwavellagen van de kraters van een aantal hoge vulkanen op de Altiplano afgegraven; die mijnen liggen soms op 6000 meter hoogte!

De grote kopermijnen hebben politiek ook een grote rol gespeeld in Chili. De arbeiders van de kopermijnen speelden in het begin van de vorige eeuw een belangrijke rol bij het tot stand komen van vakbonden, die in het Grote Noorden traditiegetrouw veel invloed hebben. En ook de nationalisatie van de Chuiquicamatamijn in 1970 was een politieke aardverschuiving.

Huidige economische ontwikkeling

De mijnbouw is nog steeds de grootste geldbron voor de Chileense staat. Weliswaar niet meer zo extreem als enkele decennia geleden, toen meer dan 50% van de Chileense inkomsten uit de kopermijnbouw kwam. Sinds enkele jaren ontvangt de staat overigens royalty-inkomsten over de mijnbouw, een (miniem) percentage dat de staat sinds 2006 inhoudt op de netto verkoopcijfers van de reusachtige buitenlandse maatschappijen, waarvan in het noorden BHP-Billiton (eigenaar van Escondida en Spence) een goed voorbeeld is; dit geld is per wet voorbestemd te worden geïnvesteerd in onderzoek en wetenschap, en vloeit ten dele ook terug in de regionale economie. Vooral de visserij is belangrijk geworden, met de grote visserijhavens Arica, Tocopilla en Antofagasta. Daarnaast is de laatste jaren vooral het toerisme sterk gegroeid. De landbouw heeft zoals verwacht in dit woestijngebied slechts een klein aandeel in de economie. Door ernstig gebrek aan zoet water hebben de provincies Tarapacá en Antofagasta samen slechts 11.000 ha bruikbaar bouwland (minder dan 0.05% van het totale oppervlak), en op de Altiplano 750.000 ha andine weiden (slechts 4,5% van het totale oppervlak). Op de hoogvlakte en in de Sierradorpen bedrijft de Aymara-bevolking op kleine akkers een traditionele landbouw, grotendeels gericht op zelfvoorziening. In de grotere oases van ongeveer 1000 ha langs de rand van de woestijn (Lluta en Azapa, Calama en San Pedro de Atacama) wordt groente en fruit verbouwd voor de steden door de hoofdzakelijk mestiezenbevolking. Enkele van die oases (Pica) zijn met moderne landbouwmethoden en door gunstige omstandigheden in staat voldoende fruit te produceren voor de export naar het zuiden van Chili en naar het buitenland. De landbouwgebiedjes liggen als kleine ‘eilanden’ verspreid over een groot gebied in de woestijn vanaf zeeniveau tot op 3800 meter hoogte.

10 prachtige bestemmingen in Geschiedenis, bevolking en economie en Chili