In het hoogland dat tussen 1500 en 2500 m hoogte ligt, wonen de nakomelingen van de Maya’s. Het is een bergachtig gebied waar ze op kunstig aangelegde terrassen hun maïs verbouwen. Ten noorden en ten westen van het meer van Atitlán wonen de Quichés, de grootste Indiaanse bevolkingsgroep. De Cakchiquels bewonen het gebied ten oosten van het meer en de Tzutuhils leven ten zuiden van het meer. Deze postklassieke volkeren zijn ontstaan uit de vermenging van Mexicaanse en Tolteekse edelen met de klassieke Maya-volkeren. De oorspronkelijke in Guatemala levende Maya-volkeren werden naar de randen van het hoogland verdreven. De Pocomams, Pocomchís en Kekchís kwamen in het oosten terecht, terwijl de Mams in westelijke richting moesten vluchten. De Quichés, Cakchiquels en Tzutuhils beheersten van ongeveer 1000 tot 1530 het postklassieke tijdperk van de Maya-cultuur in het hoogland. Zij bouwden versterkte steden en waren voortdurend met elkaar in oorlog.
De vier grootste groepen zijn op dit moment de Quichés, de Mams, de Cakchiquels en de Kekchís die alle in de hooglanden leven. Zij spreken ieder hun eigen taal en kunnen elkaar vaak niet verstaan. Vooral in de afgelegen gebieden wordt weinig Spaans gesproken.
Men spreekt van een taal en niet van een dialect omdat er sprake is van een eigen grammatica. Er zijn 23 inheemse talen die tot de Maya-taalfamilie behoren, maar 19 talen worden nog werkelijk gesproken waarbij enkele in gevaar zijn. De belangrijkste oorzaak is de discriminatie van de inheemse bevolking binnen de Guatemalaanse maatschappij ondanks het feit dat de regering de vier belangrijkste inheemse talen officieel gelijk heeft gesteld aan het Spaans. Ook binnen de alfabetiseringsprogramma’s wordt tweetaligheid bevorderd en ontwikkelingsorganisaties ondersteunen dit initiatief. Als echter de taal verloren gaat, dan wordt het moeilijk om de cultuur in stand te houden.
Ook in de Maya-tijd vormde de Maya-taal geen geheel en viel ze net als tegenwoordig uiteen in verschillende groepen. De Maya-Quiché-taalfamilie bestaat uit 6 taalgroepen: de Quiché-, Mam-, Pocomam-, Chol-, Maya-, en Caribische taalgroep, die weer op hun beurt onderverdeeld worden. Zo bestaat de Quiché-groep uit het Quiché, het Cakchiquel, het Tzutuhil en het Uspanteca.
Tijdens de conquista (verovering) hadden de Spanjaarden de Maya-elite bestaande uit heersers en priesters vermoord. Het gewone volk, dat de strijd overleefd had, moest gedwongen arbeid verrichten. Om de Indianen Spaans te leren, vond men weinig zinvol, maar dat betekende dat de katholieke priesters de Indiaanse talen moesten leren om de Indianen tot christenen te bekeren. De priesters maakten woordenboeken en kwamen nog het een en ander te weten over de levenswijze van de Maya’s van vlak voor de Spaanse verovering. Zo konden ook de aan de grootscheepse boekverbrandingen ontkomen Maya-documenten gelezen worden.
De Popol Vuh is het belangrijkste boek, dit ‘Boek van de raad’ is de ‘bijbel’ van de Quiché-Indianen. In het begin van het boek introduceert een anonieme Indiaan zich als verteller. Hij wil de mondeling overgeleverde verhalen op schrift aan de volgende generatie doorgeven. Dit boek bestaat uit twee gedeelten: het eerste deel behandelt het scheppingsverhaal waarin de mens geschapen werd uit maïsdeeg en het tweede gedeelte beschrijft de omzwervingen van de voorouders van de Quiché-Indianen vanuit het Tolteekse Mexico (Tula) naar het Guatemalaanse hoogland en de stichting van een machtig koninkrijk. Dit gedeelte heeft een sterke feitelijke basis, zodat geschiedkundigen en etnologen het kunnen vergelijken met andere geschreven bronnen.De Maya’s schreven hun boeken op bombast of herteleder zoals ook het geval was met de oorspronkelijke versie van de Popol Vuh. De illustraties ondersteunden de tekst. Behalve het scheppingsverhaal en andere mythen is het ook een boek met geheimen die door de priestervorsten gebruikt werden bij belangrijke beslissingen. De tekst liet zich moeilijk ontcijferen.
Padre Francisco Ximenez ontdekte het boek aan het begin van de 18e eeuw in de parochiale archieven van de Santo Tomás-kerk in Chichicastenango. De interpretatie van de mythen is erg lastig, omdat de verhalen op een symbolische manier geschreven zijn die voor ons moeilijk te begrijpen is. De historische gebeurtenissen die in het boek aan de orde komen, spelen zich slechts enkele decennia voor de Spaanse verovering af. De verhalen uit de Popol Vuh worden elke Quiché-Indiaan van jongs af aan bijgebracht, zodat deze heilige tekst nog steeds een belangrijke rol speelt in het dagelijks leven. Het vasthouden aan de tradities dat ‘costumbre’ genoemd wordt, is vooral ook een steun in moeilijke tijden. De Indianen die als gevolg van de vele moderniseringen ‘verladiniseren’, verliezen deze costumbres.
De Quiché-Indianen gebruiken nog steeds de ‘Tzolkin’ (waarzegkalender), deze is de leidraad voor het leven en bepaalt het noodlot. De enigen die deze waarzegkalender kunnen hanteren, zijn de chuchkajaus, de tovenaars of zieners. In het Spaans worden ze brujos genoemd. Zij bemiddelen tussen de mensen en de goden en een derde van deze toverpriesters schijnt van het vrouwelijke geslacht te zijn. De Tzolkin, de naam betekent ‘heilig jaar’ of ‘het tellen van de dagen’, bestaat uit 260 dagen. Er zijn 13 perioden van 20 dagen waarbij elke dag een eigen naam heeft en een bepaalde positieve of negatieve eigenschap vertegenwoordigt. De chuchkajau probeert belangrijke gebeurtenissen in iemands leven af te stemmen op de eigenschappen van de dagen. Deze zijn ook van belang bij het zaaien en oogsten en bij diverse religieuze aangelegenheden.
Het nieuwjaarsfeest van de Quichés wordt op de ‘dag van 8 apen’ gevierd; dan begint er een nieuw jaar van 260 dagen. De grote festiviteiten vinden dan plaats in Momostenango, waar bij vele altaren in de open lucht ceremoniën gehouden worden.
Een Maya-Indiaan is over het algemeen diep religieus; voor hem bepalen magisch religieuze handelingen zijn levensloop. Zijn religie omvat meerdere goden, waarbij de alomtegenwoordige Dios Mundi, de god van de wereld, de eerste plaats inneemt. Daarnaast is Nana, moeder aarde, van belang want zij geeft, als een god, leven. Voordat de grond bewerkt wordt, vraagt de Indiaan toestemming en vergiffenis en het bewerken van de aarde gaat dan ook met vele rituelen gepaard. De aarde wordt ook niet als bezit gezien, maar de Indiaan heeft de aarde in bruikleen. Ook de maïs, het basisvoedsel, wordt nana genoemd omdat deze de Indiaan leven geeft en de Popol Vuh, het heilige boek der Quichés, vertelt dat de mens uit de maïs gevormd werd. Alle handelingen die nodig zijn om van de maïs tortillas (maïskoeken) te maken, gaan met een cultus gepaard waarbij de maïs als iets levends gezien wordt. Als een Indiaan sterft, wordt hij weer door de aarde opgenomen. Omdat hij dan aan een nieuwe tocht begint, wordt alles wat hij gedurende zijn leven gebruikt heeft bij hem in de kist gelegd zoals zijn kleding en zijn machete (kapmes). De maaltijd waartoe de gestorvene zelf uitnodigt door middel van een ouder iemand die namens hem spreekt, is een belangrijk onderdeel van de dodenritus. Deze persoon bedankt de gemeenschap en moeder aarde en spreekt een afscheidswoord. De begrafenis is erg belangrijk omdat de dode dan aan moeder aarde wordt toevertrouwd. Op 1 november komen de doden op bezoek in het huis waar ze leefden en de volgende dag bezoekt de familie het graf en zo blijven de doden voortleven.
De Maya-Indiaan voelt zich afhankelijk van bovennatuurlijke krachten en tracht de goden tevreden te stellen door gebeden en offers.
In het hoogland van Guatemala is een versmelting ontstaan van het traditionele inheemse geloof en het katholieke geloof. Het kruis is bijvoorbeeld een eeuwenoud Maya-symbool en de katholieke heiligen konden de Indianen makkelijk accepteren, maar ook omgekeerd stonden de katholieke geestelijken niet onwelwillend tegenover traditionele Indiaanse elementen die in de rituelen ingepast werden. Van oudsher werden zowel bij Indiaanse als christelijke rituelen wierook en kaarsen gebruikt. Bij de processies tijdens belangrijke feestdagen worden de katholieke heiligenbeelden gehuld in Indiaanse kledij.
Deze synthese van de Indiaanse en de christelijk-katholieke geestelijke wereld is heel goed zichtbaar in de oude nederzetting Chichicastenango. Deze plaats, die door de Indianen Chuvilá wordt genoemd, ligt op 2250 m hoogte. Even buiten de stad bevindt zich op een heuvel een oude offerplaats die ‘Pascual Abaj’ wordt genoemd. Hier staat Turkaj, een afgodsbeeld dat de god van de vruchtbaarheid voorstelt. Deze god lijkt op de maïsgod van de oude Maya’s. Hier worden dennenaalden, rozenbladeren, wierook en soms een kip geofferd. In de buurt van dit beeld bevinden zich vaak brujos, die zowel van witte als zwarte magie gebruikmaken. Het ambt van brujo wordt doorgegeven van vader op zoon, waarbij de intelligentste zoon of dochter de meeste kans maakt en niet de oudste.
Een van de taken van de brujo is een pas geboren baby een nahual (beschermdier) te bezorgen. Dit dier beschermt de ziel van de mens en heeft invloed op zijn noodlot.
De nahual verbindt de mens ook met de natuur. Elke dag heeft een eigen nahual. De geboortedag is dus bepalend voor de eigen nahual die iedereen geheimhoudt. Iedere Indiaan voelt zich één met de natuur, maar als kind voelt hij zich sterk aangetrokken tot één bepaald dier. Dat blijkt later heel dikwijls het dier van zijn geboortedag te zijn: de nahual. Voor de Indiaan is alles wat leeft op aarde met de mens verbonden; mens en dier leven niet van elkaar gescheiden. Als een Indiaan zijn vijand wil verslaan, dan denkt hij dat hij de gestalte van zijn nahual kan aannemen. Deze verandering van mens in dier is een eeuwenoud geloof. De katholieke heiligen worden van oudsher ook geassocieerd met een dier zoals Marcus met een stier en Dominicus met een hond. Dat sluit mooi aan bij het Indiaanse nahualisme.
Op 21 december wordt in Chichicastenango de naamdag van de patroonheilige Santo Tomás gevierd. De belangrijkste kerk in deze plaats is naar de heilige genoemd en dit grootste feest van de Quiché-Indianen valt samen met de dag waarop de zon op haar laagste punt staat. Het beeld van de heilige te paard wordt bij een van de ‘cofrades’ (leden van de Cofradía = religieuze broederschap) verborgen gehouden en op de dag van het feest in de processie meegedragen.
De cofradía draagt de naam van een bepaalde heilige en is verantwoordelijk voor alle ceremonies en processies die met deze heilige te maken hebben. Er zijn meerdere cofradías die gezamenlijk de kerk onderhouden en de dorpsoudste kiezen, meestal een lid van een gegoede familie. Omdat deze broederschappen zich ook bezighouden met allerlei sociale en politieke zaken in de gemeente werken zij tegenwoordig nauw samen met de Alcaldía (het gemeentebestuur).
Iedere donderdag en zondag is er markt in Chichicastenango en deze markt is ondanks de vele toeristen nog steeds de moeite waard. De Indianen komen meestal op traditionele wijze, namelijk te voet, naar het dorp; velen komen tegenwoordig echter ook met de bus. De markt is vanwege de talrijke klederdrachten een bonte vertoning. Verschillende motieven en kleuren hebben een bepaalde betekenis. Op de traditionele kleding van de Maxeños, de Indianen uit Chichicastenango, bevinden zich zonnetekens, symbolen van de schepping, terwijl op de huipil (blouse) van de vrouw de maan vaak voorkomt. Cucumatz, de groene gevederde slang die als scheppingsgod in de Popol Vuh voorkomt, is te vinden in een golfvormig motief. De tweekoppige adelaar, vaak te zien op schoudertassen, heeft twee betekenissen: het oude Indiaanse symbool van de goddelijke dualiteit waarbij goed en kwaad verenigd worden en het Spaanse symbool van het Habsburgse vorstenhuis van Karel de Vijfde.
Bij de oude Maya’s hadden de kleuren in het weefsel ook een symbolische betekenis. Zo symboliseerde geel de kleur van het leven (maïs), blauw de kleur van het offer, rood de kleur van het bloed, de dood en de rouw, en zwart de kleur van de oorlog. De betekenis van deze kleuren is enigszins verloren gegaan.