De laatste menseneters
Aan het einde van de 19e eeuw trokken veel blanken eropuit om vanuit Bagamoyo te gaan jagen in het aan wild zo rijke Tanzania. Steevast gebruikte men het klooster van de in de omgeving werkende missionarissen om te acclimatiseren. Het was in de tijd dat de Duitsers er hun garnizoenen hadden en controle uitoefenden op de lokale bevolking. Ze wisten dat koning Muremi-Pira van het Doevolk zich van tijd tot tijd in het grootste geheim liet verleiden tot het nuttigen van een malse ‘homo sapiens’-biefstuk of -karbonade. Meestal diende een gevangene of een onverkochte slaaf als basis voor de maaltijd. De missionarissen stelden de autoriteiten echter gerust, de koning was, sinds zij invloed op de Doe uitoefenden, bekeerd en at nu nog uitsluitend vegetarisch, laat staan een blanke jager. Zij wezen ook op het feit dat het de stellige overtuiging van het volk was dat ze van de aardbodem zouden verdwijnen als ze een blanke opaten.
De Duitsers waren er tóch niet gerust op en stuurden van tijd tot tijd, meestal na een alarmerend bericht dat een jager niet van de jacht was teruggekeerd, vertegenwoordigers naar het volk om controle uit te oefenen. Het leverde nooit iets op, integendeel, vaak kregen de controleurs geslacht wild of vee mee om dat als ‘relatiegeschenk’ aan de missionarissen of de garnizoenscommandant te overhandigen. Op hun beurt lieten die dan weer nieuw aangekomenen via de Doe nederzettingen reizen. Hun leefgebied lag prachtig halverwege de missiepost en het jachtgebied, zodat het voor de hand lag om de gastvrijheid van het volk te benutten en er wat uit te rusten of te overnachten. De jagers werden op hun tochten door dragers van het Doevolk vergezeld, waardoor leden van het volk regelmatig in contact kwamen met bewoners uit de beschaafde wereld.
De meeste jagers keerden via Kenia terug naar hun thuisland en door gebrek aan controle werd er vrijwel nooit iemand vermist. Als een jager erg lang weg bleef gebeurde het wel eens een enkele keer dat een vriend of verwant alarm sloeg, maar ja, er verdwijnt wel eens iemand in het oerwoud, al die wilde beesten laten zich niet altijd zonder enige slag of stoot in een jachttrofee veranderen nietwaar? Als zo’n vermissingsbericht het garnizoen in Bagamoyo bereikte stuurde men er weer een patrouille op uit die dan overnachtte bij de Doe en die dan opnieuw iets meekreeg voor de missionarissen of voor de garnizoenscommandant mét de complimenten van Muremi-Pira.
Op een dag besloot een jager bij de Doe in te trekken, hij was smoorverliefd geworden op een van de dames en de koning was niet te beroerd om hem er nog verscheidene in het vooruitzicht te stellen. De beslissing werd de jager fataal. Zijn vrienden gingen echter niet naar hun jachtgebied, maar keerden terug naar de missiepost om de missionarissen te vragen hun vriend ervan te weerhouden zich bij de Doe te vestigen en deel uit te gaan maken van een ‘troep wilde heidenen’. Helaas, hun vriend was niet meer te redden. Er werden nog wat restanten van hem gevonden en het best bewaarde geheim van de Doe werd toen wereldkundig: hun lievelingsgerecht bestond uit ritueel bereide blanke jagers, geserveerd met sprinkhanen en honing, waarbij het bloed van het slachtoffer gedronken werd uit diens schedel.
De vrienden van ‘de maaltijd’ hebben korte metten gemaakt met het volk. Ondanks protesten van de missionarissen werden de bijna 75-jarige koning en alle mannelijke leden van het volk ter plaatse geliquideerd. De vrouwen werden aan hun lot overgelaten en er is van het Doevolk niets meer vernomen. De vrouwen werden een gemakkelijke prooi van het Digovolk dat overigens nog steeds in het gebied woont.
Geschiedenis
Verre reizen
Familiereizen
Verre reizen