Departement Potosí (Uyuni)

Swipe

Potosí

Inwoners 165.000, hoogte 4070 m. Kengetal 02

 De hoofdstad van het departement heeft als gevolg van zijn rijke geschiedenis (zie hier onder) nog talrijke koloniale herenhuizen, paleizen, kerken en museums, waaronder een van de belangrijkste van het land, de Casa de la Moneda. Je kan heerlijk rondwalen door de schilderachtige straatjes maar de hoofdattractie van Potosí is voor de meeste toeristen een bezoek aan een van de coöperatieve mijnen in de Cerro Rico, waar je een indruk krijgt van de zware omstandigheden waaronder de Boliviaanse mijnwerkers werken en leven.

Geschiedenis

De hoofdstad van de gelijknamige provincie heeft een rijke geschiedenis dankzij de ontdekking in de 16e eeuw van enorme zilvervoorraden in de nabijgelegen 4824 m hoge Cerro Rico (Rijke Berg).

Vóór de Spanjaarden waren de Inca’s al op de hoogte van het zilver en zij dolven het erts in een mijn in het nabijgelegen Porco. Het zilver werd naar de bekende Inca Zonnetempel in Cusco vervoerd. De naam Potosí komt voort uit een legende. Tijdens zijn bezoek aan de heetwaterbronnen van Tarapaya zond de Incaheerser Huayna Capac zijn mannen naar de conisch gevormde Sumaj Orcko (de rijke berg) om te onderzoeken of er zilver in de berg was. Tijdens de verkenning begon de berg te trillen en te brullen en de mannen schrokken hier zo van dat ze de kreet Potocchi (‘explosie’ in het Quechua) uitriepen, waar later de stad zijn naam aan zou danken. Volgens een andere legende ontdekte de lamaherder Diego Huallpa in 1544 bij toeval een zilverader op de conisch gevormde Sumaj Orcko (de rijke berg), nu Cerro Rico genoemd. Al gauw kwamen de Spanjaarden op de hoogte van dit ‘zilveren fonds’ en eisten de berg op. Op 1 april 1546 werd Potosí gesticht. De overvloed aan zilver zorgde voor een enorme bevolkingstoename. De omgeving van Potosí zag er toen heel anders uit dan tegenwoordig. De stad werd omgeven door een moeras en de Cerro Rico was begroeid met vegetatie, in tegenstelling tot de kale berg die het nu is. De Spaanse koning Carlos V riep in 1553 Potosí uit tot Villa Imperial, ofwel ‘Keizerlijke stad’. De Spaanse onderkoning Francisco de Toledo wilde in 1572 de mijnen meer winstgevend maken en voerde het van de Inca’s overgenomen Mita systeem in. 4000 indianen uit de comunidades (nederzettingen) tussen Cusco (Peru) en Potosí werden verplicht zes dagen per week voor een periode van vier maanden in de mijnen te werken. Zij moesten onmenselijk zwaar werk doen in de verstikkende tunnels en mijnschachten vol met gevaarlijke gassen die hun longen aantastten. Deze wrede omstandigheden bezorgden veel slaven een vroegtijdige dood. Hun vermoeidheid en hongergevoel werd verdoofd door het continu kauwen van cocablaadjes. Eén keer per week op zondag mochten zij de mijnen uit maar de mijnwerkers konden het scherpe zonlicht nauwelijks verdragen. Zij benutten de dag met overmatig drankgebruik van chicha, een maïsbier. Daarnaast werkten de slaven in een van de enorme bouwprojecten die men voor ogen had. De Spanjaarden ontwierpen het destijds grootste industriële project in de wereld, dat bestond uit 24 kunstmatige meren die water aanvoerden over een 25 km lang aquaduct naar 120 ingenios, fabriekjes die het zilvererts verwerkten.(zie Ingenio San Marcos). De Spanjaarden wonnen enorme hoeveelheden zilver uit de berg, maar de tol was hoog, volgens sommige schattingen kwamen wel zeven tot acht miljoen indiaanse en zwarte slaven om het leven als gevolg van de ontberingen in de mijnen en (Europese) ziektes. Het zilver werd vanuit Potosí met grote lamakaravanen naar de havens aan de Pacifische kust vervoerd om vervolgens naar Spanje verscheept te worden. Spanje werd door het zilver enorm rijk en financierde daarmee onder andere zijn oorlogen. Potosí profiteerde eveneens en was rond 1630 de grootste en meest welvarende stad van het continent. Het had zich ontwikkeld volgens een Spaans stadsontwerp in huizenblokken, tot een stad van 150.000 inwoners met een gevarieerde bevolkingssamenstelling van Spanjaarden, indianen, zwarte slaven en buitenlanders. Katholieke orden arriveerden om de inheemse bevolking te bekeren en richtten 32 kerken op, organiseerden extravagante religieuze feesten en subsidieerden kunst en architectuur. Er werden schitterende paleizen en herenhuizen gebouwd die tegenwoordig nog te bewonderen zijn. Exclusieve goederen uit de hele wereld werden geïmporteerd zoals wijnen uit Spanje, zijde uit Frankrijk, kristal uit Venetië, tapijten uit Perzië en porselein uit China. Na een economische depressie (zie geschiedenis Bolivia) bloeide Potosí weer op in het midden van de 18e eeuw, die het lokale culturele leven deed opbloeien. De onafhankelijkheidsoorlog en de nieuwe republiek zorgden wederom voor een depressie in de mijnbouw en Potosí had in 1825 maar 9000 inwoners. In de jaren daaropvolgend werd Potosí leeggeplunderd door de Argentijnen en pas in 1860 met de opkomst van tin begon Potosí nogmaals te bloeien. Door de revolutie van 1952 werden de mijnen genationaliseerd en moesten in de volgende decennia als gevolg van slechte resultaten vele mijnen sluiten.

Vandaag de dag blijft Potosí een mijnwerkersstad en er wordt tin, wolfraam, zink, lood, zilver en andere mineralen gedolven maar tegenwoordig is het toerisme ook een belangrijke bron van werk en inkomsten. Daarbij heeft de benoeming in 1987 van Potosí tot wereldcultuurerfgoed door de UNESCO ook flink geholpen.

Oriëntatie

Het hart van de stad is Plaza 10 de Noviembre met de Catedral. Vanaf hier kan je alle windrichtingen uitlopen, elk gedeelte rond de plaza heeft zijn bezienswaardigheden. Oriëntatie is makkelijk want Cerro Rico, de bekende conische berg die boven alles uitsteekt, ligt in het zuiden. Vanaf Plaza 10 de Noviembre loopt Paseo Boulevard, een voetgangerspromenade die leidt naar Bolívar, de belangrijkste commerciële straat van de stad waar het om 22 uur nog een drukte van belang is. Bolívar komt in westelijke richting uit bij de centrale markt. De terminal de buses ligt 3 km buiten het centrum.

Bezienswaardigheden

Cerro Rico (4824 m)

De conisch gevormde en aarderood gekleurde Cerro Rico (de rijke berg) of Sumaj Orcko in het Quechua, ligt 700 meter ten zuiden van de stad. De enorme zilvervoorraden die in de berg gevonden zijn hebben de dramatische geschiedenis van Potosí bepaald.

Plaza 10 de Noviembre

Dit is van oudsher het centrum van Potosí en diende vanaf 1890 als recreatie- en festiviteitenplaats, waar stierengevechten werden gehouden en carnaval en de onafhankelijkheidsdag werden gevierd. Aan de zuidkant van het plein staat de eerste Casa de Moneda (Munt), die functioneerde van 1572 tot 1767, maar tegenwoordig herbergt het gebouw het Palacio de Justicia. Hiernaast bevindt zich Las Cajas Reales, vroeger de koninklijke schatkamer maar nu het gemeentehuis van Potosí. Aan de westkant staat El Cabilde, het oude stadhuis en tegenwoordig het Provinciehuis. Aan de oostkant ligt Club Internacional, het eerste casino van Potosí dat tegenwoordig nog functioneert en aan de noordkant van het plein staat de Catedral. Deze is doordeweeks, in de namiddag geopend. De kathedraal werd in het begin van de 19e eeuw gebouwd in neoklassieke stijl, boven op de ruïnes van een oude ingestorte kerk. Er is een mausoleum waarin de belangrijkste notabelen van Potosí begraven liggen. Op de eerste verdieping staat een orgel dat op stoom werkte. Vanaf de kerktoren is een mooi uitzicht over de stad.

Ten westen van de plaza 10 de noviembre

Een van de belangrijkste museums van Bolivia is ongetwijfeld Casa Nacional de Moneda, Ayacucho bij de plaza, 96222777, www.casanacionaldemoneda.org.bo. Geopend di.-za. 9-12, 14.30-18.30, zo. 9-12 uur. Verplichte rondleiding van anderhalf uur. Fotograferen zonder flitsen is toegestaan. Warme kleding aan want het is er erg koud! Dit grote complex dat een compleet stadsblok inneemt, werd gebouwd tussen 1758 en 1773. Van de straat af gezien lijkt het op een fort, met muren van meer dan een meter dik en het complex heeft dan ook dienstgedaan als gevangenis en als hoofdkwartier van het Boliviaanse leger tijdens de Chaco-oorlog. Bij de entree van de centrale patio hangt het masker van Bacchus, ‘de Romeinse god van overvloed’, opgehangen door een Fransman, met onbekende motieven en in de patio staat een mooie stenen fontein. Verder zijn er vijf patio’s met verlaagde arcades en vertrekken met houten balkons en wijde afdakken. In dit gebouw werden de eerste munten voor de Spaanse Kroon geslagen en later, tijdens de republikeinse tijd sloeg men tot 1953 munten voor Bolivia en Argentinië. Tot 1869 werden de munten geslagen door machines die eerst door slaven en later door paarden werden aangedreven maar daarna verrichtten stoommachines het werk. De munten werden eerst uit zilver geslagen en tijdens de republikeinse tijd uit nikkel. De munten hadden de letter P en stonden bekend als Potosís. Een bekende uitspraak in de Spaanse taal is Vale un Potosí ofwel ´dat is veel geld waard´. Vanaf 1940 is de Casa de la Moneda een museum met onder andere uit Spanje geïmporteerde laminadores; houten machines voor het pletten van de munt en daarnaast zijn er ruimtes te zien waar zilver gesmolten werd. Verder zijn er zalen met diverse collecties zoals een muntenexpositie, mineralen en een verzameling religieuze schilderijen waaronder La Virgen Cerro uit de 18e eeuw van de bekende, uit Potosí afkomstige, schilder Melchor Pérez de Holguín. Ten slotte zijn er tentoonstellingen van beeldhouwwerk, archeologie, koloniale meubelen, zilverwerk en moderne en decoratieve kunst. Bovendien heeft het een belangrijk historisch archief met documenten die dateren vanaf 1550.

Verderop in de straat, op de hoek met Bustillos bevindt zich Torre de la Compañia de Jesús. Dit is een mooie klokkentoren uit 1707, gebouwd boven op de overblijfselen van de eerste jezuïetenkerk van Potosí (1590). De toren heeft de vorm van een Romeinse triomfboog met drie oranjegekleurde koepels.

El Templo y Convento de Santa Teresa, Chichas en Ayacucho, 96223847, geopend 9-12.30 en 15 tot 18.30 uur. Er is een verplichte rondleiding van twee uur. Fotograferen kost extra. Het karmelietessenklooster stamt uit 1685 en is onlangs prachtig gerestaureerd en wordt nog bewoond door nonnen. De dochters van rijke Spaanse families en eigenaren van mijnen deden hier op 15-jarige leeftijd, tegen een forse betaling, hun intrede. Zij werden kaalgeschoren en moesten speciale gewaden dragen. De nonnen waren gedoemd om de rest van hun leven in het klooster te blijven en zij mochten niemand van buiten het klooster zien; zelfs hun ouders kon men alleen vanachter panelen spreken. Pas in 1972 veranderde de regel en konden de nonnen het klooster verlaten. Het complex, dat een vreedzame sfeer kent en voorheen veel groter was, bestaat uit diverse zalen en vertrekken, die rond om twee patio’s liggen en schilderijen (onder andere Melchor Pérez de Holquín), meubels en andere rijkdommen uit de koloniale tijd bevatten. Er is bovendien een café met een winkel waar in het klooster gemaakte quesitos (gebakken kaas- en honingkoekjes) verkocht worden. De paarse voorgevel bestaat uit twee gedeeltes, een klokkentoren en een gevel in een gemengde mesties- en barokstijl. De kerk heeft een mooi houten dak beschilderd met Moorse motieven.

Hier niet ver vandaan, op Cobija staat El Arco de Cobija. Dit was een belangrijke toegangspoort tot de stad en markeerde de grens tussen de Spaanse en indiaanse wijken. Hier verzamelden de lama’s zich voor het transport van zilver naar de zeehavens aan de Stille Oceaan.

Op de hoek van Cobija en Oruro ligt de uit 1553 stammende Iglesia de Santa Domingo. Hier staat het 16e-eeuwse beeld la Virgen del Rosario dat in Spanje gemaakt is. Dit beeld diende als model voor Francisco Tito Yupanqui voor het maken van zijn bekende beeld La Virgen de Copacabana uit 1582, dat nu de beschermheilige van Bolivia is. Het klooster Santa Domingo werd tussen 1860 tot 2001 gebruikt als gevangenis. De bedoeling is dat het gebouw weer gaat functioneren als een klooster.

Ten noorden van Plaza 10 de Noviembre

Hier bevindt zich de meest commerciële straat van het centrum, Calle Bolívar, waar tussen Junin en Sucre het Museo Universitario, geopend ma.-vr. 8-12 en 14-18 uur, ligt. Het kleine museum bevat plastische hedendaagse kunst, traditionele kostuums, oude muziekinstrumenten, mineralen, fossielen en keramiek uit het departement. Aan het einde van Bolivar ligt Mercado Central. Bij de ingang van de markt, op Oruro, zijn enige stalletjes die producten van zilver en tin verkopen. Achter de markt, op Héroes del Chaco, staat de Templo de San Lorenzo (1548). Deze kerk heeft een spectaculaire voorgevel in een gemengde barok- en mestiesstijl en was oorspronkelijk alleen voor de Spanjaarden toegankelijk. Later werden de indígenas toegelaten en veranderde de naam van de kerk in San Lorenzo de Carangas. Plaza del Estudiante is een belangrijk verzamelpunt voor de Potosínos en er wordt rond het nabijgelegen Templo Jerusalén op sommige dagen een markt gehouden. Hier bevindt zich tevens Templo de San Bernardino. Deze kerk diende tot 1909 als de algemene begraafplaats van Potosí. Nu herbergt het de Escuela Taller Potosí, een instituut om jeugd op te leiden als restaurateur van het erfgoed van Potosí.

Museo Etno Indumentario, Av Serrudo, geopend ma.-vr. 9-12 en 14.30-18 uur, heeft een tentoonstelling over de traditionele kleding en gewoontes van de bevolking van de 16 provincies van het departement Potosí.

Koloniale architectuur in Potosí

Potosí leent zich uitstekend om erdoorheen te zwerven en allerlei verrassende plekjes te ontdekken.

Ten noorden van Bolívar is het schilderachtige koloniale straatje Calle Quijarro dat misschien wel het beste beeld geeft van oud koloniaal Potosí, met huizen met karakteristieke houten balkonnetjes. Voorheen zaten in dit straatje veel pottenbakkersateliers. Op de hoek met Omisto is een mooi voorbeeld van een koloniaal houten balkon uit de 17e eeuw te zien en bovendien zijn er interessante decoratieve gevels. Pasaje de Siete Vueltas, in het verlengde van Junín bij Ingavi, is een ander (doodlopend) koloniaal straatje, dat zeven wendingen heeft, en werd gebouwd ter ere van de intreding van de Spaanse onderkoning Toledo, die orde wilde scheppen in het chaotische stadsontwerp van Potosí. Casa de los Marqueses de Otavi (1750), Junín tussen Matos en Bolívar, heeft een prachtige mestiesbarokstijl stenen voorgevel. Tegenwoordig is er een nationale bank gehuisvest. De winkelstraat Bolívar heeft koloniale gebouwen zoals het hotel Casa de las tres Portadas (18e eeuw), Bolívar 1052, met houten balkons en drie rijkelijk versierde voorgevels, gemaakt van bakstenen en bedekt met pleister. Daarnaast is er het Balcón del Ahorcado (galg), Bolívar en La Paz, waar veroordeelden werden opgehangen.

Verderop in de straat La Paz, op nr 1249, ligt Casa de Herrera, met een mooie voorgevel uit perfect gebeitelde stenen. Casa de Francisco de la Rocha, Chuquisaca tussen La Paz en Porco, heeft een voorgevel met mestiesmotieven. De eigenaar van het huis, Francisco de la Rocha, was de grootste vervalser van munten tijdens de koloniale tijd. Hij begon zijn carrière met het slaan van munten in de Casa de la Moneda maar groeide uit tot een gerespecteerd man die de bouw van kloosters sponsorde, gelovigen hielp en zelfs burgemeester van Potosí werd. Maar in 1648 werd hij beschuldigd van een grootschalige vervalsing van munten in de Casa Real en werd ter dood veroordeeld. Er bestaat een mythe dat La Rocha verantwoordelijk was voor het wegen van zilver dat voor de Spaanse koning bestemd was waarbij hij de helft van het zilver verborg, maar deze schat is nooit gevonden.

Ten oosten van de Plaza 10 de Noviembre

Het aan het centrale plein grenzende Plaza 6 de Agosto was voorheen een marktplaats maar nu is het een aangenaam plein met onder meer El Teatro Municipal Modesto Omiste. In het midden van het plein bevindt zich een kolom, gewijd aan de slag van Ayacucho, die in 1824 resulteerde in de onafhankelijkheid van Bolivia. Vanaf het plein loopt het voetgangersgebied El Boulevard, met diverse winkels. Templo de la Merced (1555), Hoyos en La Paz, bevat Arabische elementen en muurschilderingen. Op het dakterras heeft men een mooi uitzicht. Templo de San Juan de Dios, Chuquisaca bij La Paz is een ander mooi kerkje.

Ten zuiden van de Plaza 10 de Noviembre

Het voetgangersgebied Padilla komt uit bij Convento de San Francisco, Tarija en Nogales, 96222539, geopend ma.-vr. 9-11.30, 14.30-17.30, za. 9-11.30 uur. Het oudste klooster van Bolivia dateert uit 1547 maar werd gesloopt in 1707 en vervangen door de huidige constructie. Het complex herbergt een museum met religieuze schilderijen en voorwerpen en beeldhouwwerk. De kerk heeft als belangrijkste attractie het beeld van Señor de la Vera Cruz, de intens aanbeden beschermheilige van Potosí, die achter het altaar staat. Deze gekruisigde Christus heeft een baard van menselijk natuurlijk haar, waarvan men zegt dat het nog steeds groeit en bovendien schijnt er ook bloed uit zijn gezicht te hebben gevloeid. De crypte met de schedels van monniken en welgestelde Potosínos kan bezocht worden. Vanaf de van granietstenen gebouwde kerktoren is een mooi uitzicht over Potosí en Cerro Rico.

Museo Ingenio San Marcos, La Paz en Nogales is nog de enige koloniale ingenio (fabriek voor de verwerking en het smelten van mineraalertsen) in Potosí, die nog redelijk intact is gebleven. Dit was tijdens de 16e en 17e eeuw de grootste mineraalraffinaderij in de wereld en was eigendom van de gravin van La Real Casa de Moneda maar werd gerund door haar zoon. Voorheen smolten de mijnwerkers op Cerro Rico zilver in kleine ovens, huayras geheten, maar de Spaanse onderkoning Toledo introduceerde ingenios om de zilverproductie te verhogen. Je kan het opgehoogde stenen kanaal zien dat water uit de reservoirs en bergmeren aanvoerde. Het water dreef een wielrad aan, met een doorsnede van zes meter, die zware stenen hamers in werking stelde om het zilvererts te verpletteren. Daarnaast zijn er nog smeltovens tentoongesteld en machines te zien die dienden om de diverse ertsen te sorteren. Deze fabriek produceerde 119 kg zilver per maand. Het beste kan het met een gids bezocht worden. De historische voorwerpen van het museum zijn in het interieur van het restaurant verwerkt dat hier functioneert.

Festivals

Potosí heeft misschien wel de meest traditionele feesten van Bolivia met indígenas (inheemse bevolking) in schitterende traditionele kleding en bovendien komt hier de Tinku vandaan, een van de meest spectaculaire dansen van het land.

Februari/ maart, carnaval. Twee donderdagen voor het carnaval wordt Compadres ((peetvader of beste vriend) gevierd, waarbij in kantoren of op de markten de vrouwen aan de mannen een feest en eten aanbieden. Een week voor carnaval is Comadres (peetmoeder) waarbij de mannen een feest geven voor de vrouwen. Hierna begint het carnaval met onder andere Martes de ch’alla (dinsdag van dankbetuiging) waarbij offers gebracht worden aan Pachamama (Moeder Aarde).

Februari/ maart, carnaval de los mineros. Een spectaculair feest waarbij de mijnwerkers in een processie, de heilige beelden van Tata K”ajchu (godheid van de mijn) en La Virgen de la Candelaria dragen naar de Plaza de Mineros in Potosí. Vanaf 8 uur ’s ochtends op de berghellingen van de Cerro Rico begint La Entrada. 10.000 dansers en danseressen (vele daarvan werkzaam in of gerelateerd aan de mijncoöperaties), uitgedost in schitterende kostuums dalen, begeleid door muziekbands en ontploffend dynamiet, in een spectaculaire optocht de helling af naar de stad naar Plaza de Mineros. Na veel gefeest, drank en waterbommetjes, wordt om middernacht door de mijnwerkers een ch’alla (offer) gebracht aan de godheden en bidden zij voor het komende jaar om vele mineralen en voor bescherming in de mijnen.

24 augustus, Fiesta de Chutillos. Dit belangrijkste feest van Potosí wordt gevierd op Dia de San Bartholomé en de aansluitende zaterdag en zondag. De festiviteiten beginnen echter al op 12 augustus, als vanuit de parochie in het nabijgelegen La Puerta, het beeld van de Heilige San Bartholomé in een indrukwekkende optocht naar Potosí gedragen wordt. Hierbij zijn alle autoriteiten van het departement aanwezig. Tijdens het festival dansen duizenden personen onder begeleiding van 120 muziekbands, het ritme van de Caporales, Morenada, Diablada, Tinku en andere dansen en geven een goed beeld van de culturele rijkdom en folklore van Bolivia.

Geschiedenis. Het feest stamt uit de koloniale tijd en komt voort uit een legende. Zeven km ten noorden van Potosí, op de belangrijke Incaweg naar Cusco bevindt zich de natuurlijke kloof La Puerta waar tijdens de 16e eeuw diverse onverklaarbare ongelukken gebeurden, vaak met dodelijke afloop.

De jezuïeten in Potosí, die toen de religieuze macht hadden, verspreidden het nieuws dat de duivel zich verschool in een grot in La Puerta en dat iedere persoon of ieder beest dat de kloof passeerde, snel de dood zou vinden. De lokale indianen begonnen deze mysterieuze duivel echter te vereren en brachten offers aan hem in ruil voor zijn gunsten. De religieuze Spanjaarden vonden dit maar niets en plaatsten een beeld van de heilige San Bartholomé in een kleine grot nabij La Puerta en uiteindelijk vluchtte de duivel onder luid gebrul uit de grot. Vervolgens lieten de Spanjaarden het gerucht rondgaan dat San Bartholomé de duivel verslagen had. Vanaf die dagen is het festival ontstaan.

14 september, Exaltación de la Santa Vera Cruz. Processies in de stad ter gelegenheid van de verjaardag van de beschermheilige van Potosí, die zich in de Iglesia San Francisco bevindt.

10 prachtige bestemmingen in Potosí en Bolivia