Komárno
Het vestingstadje Komárno ligt aan de samenvloeiing van de Donau (Dunaj) en de Waag (Váh). Het oude fort ligt op de punt die beide rivieren scheidt. De vesting is halverwege de 16e eeuw gebouwd, toen de Turken steeds verder naar het westen oprukten. Het is het oudste renaissancistische verdedigingswerk in Slowakije en is gebouwd op de ruïnes van een 12e-eeuws kasteel.
In de 17e eeuw werd het fort uitgebreid met een muur. Het nieuwe gedeelte werd de nieuwe vesting genoemd. Op een van de bastions staat de Maagd van Komárno, met op de sokkel de inscriptie 'Nec arte, nec Marte'. Daarmee werd verklaard dat het fort nooit veroverd zou worden ook al was de vijand nog zo vindingrijk of was de aanval nog zo hevig.
Het oude centrum is nog volledig ommuurd. Toen met de bouw van de muur begonnen werd, was het de bedoeling dat hij de legers van Napoleon Bonaparte zou tegenhouden. De Habsburgse keizer Franz I vond dat Komárno, vanwege de strategische ligging, de sterkste vesting van het Hongaarse koninkrijk moest worden. Al eerder was het onder Josef II een garnizoensstad geworden. De stad maakte deel uit van een verdedigingslinie die Centraal-Europa tegen aanvallen uit het zuiden moest beschermen.
De meeste bezienswaardigheden in het stadje liggen rondom of in de buurt van het plein Námestie gen. Klapku. De gebouwen zijn niet ouder dan een jaar of 250. De Hongaren en Slowaken waren er niet in geslaagd de Turken tegen te houden en de stad werd tijdens de gevechten door een verwoestende brand met de grond gelijkgemaakt. Zo'n twee eeuwen later, in 1763 stortten de meeste gebouwen in door een aardbeving.
Voor zo'n klein centrum heeft Komárno veel kerken. Er zijn kerken voor verschillende geloofsgroepen. Aan de oostkant van het centrum staan de gereformeerde kerk, de voormalige legerkerk en de evangelische kerk. De Gereformeerde kerk stamt uit 1788. De toren werd er zo'n 50 jaar later aangebouwd. De kerk is zowel in rococostijl als classicistisch ingericht. De Legerkerk is in 1769 in de laatgotische stijl gebouwd. Oorspronkelijk was het de kloosterkerk van de franciscanen. De gewelven zijn barok, het interieur stamt uit de 19e en 20e eeuw.
De Evangelische kerk is een classicistisch bouwwerk uit 1796. Aan de buitenkant is een sarcofaag toegevoegd. Iets noordelijker staat de kerk van de heilige Rosalie uit 1848. Ook deze kerk is classicistisch. Het grondvlak van de centrale ruimte is ovaal. Op het hoofdaltaar staat een beeld van de heilige Rosalie. Niet ver van de Donau staat de laatbarokke Grieks-orthodoxe kerk. De kerk werd in 1754 gebouwd door Servische immigranten die voor de Turken waren gevlucht. De bijzondere iconostase is in rococostijl gebouwd en bevat 26 iconen. In de kerk bevindt zich verder een verzameling relgieuze kunst uit de Balkan. Vlak bij de kerk staat een huis met een klein museum over de Hongaarse schrijver Mór Jókai en de componist Franz Lehár. Lehár werd in 1870 in Komárno geboren. Hij heeft bijvoorbeeld de operette 'De vrolijke weduwe' gecomponeerd. Jókai schreef de libretto's van Lehárs operettes. Van Jókai staat ook een standbeeld in de tuin van het Donaumuseum (Produnajské Múzeum), iets verderop in dezelfde straat. In het museum is onder andere een verzameling 18e- en 19e-eeuwse schilderijen te zien Ook vertelt het iets over de geschiedenis van de streek.
De laatbarokke kerk van St.-Andreus (Sv. Ondrej) bezit een marmeren altaar met een beeld van de heilige. Aan het uiteinde van het plein Nám. gen. Klapku staat het stadhuis uit 1875. In het 6e bastion van de stadsmuur bevindt zich het lapidarium met grafstenen, sarcofagen, beelden en fragmenten van oude architectuur. De oudste voorwerpen zijn ruim 1900 jaar oud. Het Europaplein is een uniek project van een groep gerenommeerde Slowaakse architecten. Zij hebben op een nieuw plein de verschillende Europese bouwstijlen samengebracht. Het plein symboliseert de culturele en etnische eenheid van het oude Europa.
Vlak bij Kamenicná, bij de Váh ligt een vogelreservaat.
Een paar kilometer ten oosten van Komárno ligt Iža. Hier liggen de resten van het Romeinse fort Celemantia. De vesting was onderdeel van de Romeinse Limes, een verdedigingslinie die aan beide kanten van de Donau lag. Keizer Marcus Aurelius heeft het fort laten bouwen. Het Castellum Celemantia was 175 meter lang en breed. Sommige muren van het fort zijn ruim 2 meter dik. In het midden van de muren hadden de Romeinen een dubbele poort met torens gebouwd. Binnen de muren was een dorp. Een deel van de archeologische vondsten zijn te zien in het Romeinse lapidaruim van het Donaumuseum in Komárno en in het streekmuseum in Nitra.
In Patince, een dorpje ten oosten van Iža, is een warmwaterzwembad.
In Hurbanovo staat de brouwerij die het bier brouwt dat het meest in Slowakije gedronken wordt: Zlaty Bažant (gouden fazant). In het dorp staat ook de oudste sterrenwacht van Slowakije.
Kolárovo ligt aan de samenvloeiing van de Kleine Donau (Maly Dunaj) en de Waag (Váh). Tegen de oever van de Kleine Donau ligt een drijvende watermolen. Het is een van de weinige watermolens in Slowakije die nog over is. Niet ver van de watermolen ligt de langste houten brug van Midden-Europa. In de ruïne van een barok fort is het watermolenmuseum gehuisvest (múzeum vodného mlynárstva).
De rooms-katholieke kloosterkerk van de Maagd Maria in Diakovce is 13e-eeuws. Ernaast staat de vroeg-Romaanse Sint-Stefanskapel uit 1103.
Bij Galanta staat de elegante zeventiende-eeuwse residentie van de Hongaarse familie Esterházy.