Česky Krumlov
De kroniekschrijver van de Franse koning Hendrik IV beschrijft het grondbezit van de adellijke familie Rožmberk (Rosenberg) als volgt: ‘De familie bezit zoveel land dat ze bijna de hele afstand tussen Praag en Linz (Oostenrijk) over hun eigen grondgebied kunnen afleggen.’ Aan het einde van de zestiende eeuw omvatte hun domein 18 landgoederen, 18 stadjes, 34 dorpen en meer dan 750 gehuchten.
Een van de stadjes was het pittoreske Cesky Krumlov. Het plaatsje ligt zeer schilderachtig in twee lussen van de rivier de Moldau. Hoog boven de daken uit steekt de markante toren van het kasteel. In de dertiende eeuw stonden er twee kastelen op die plek. Na diverse verbouwingen is er een renaissancecomplex ontstaan dat zo’n 300 vertrekken en vijf binnenplaatsen telt.
In de periode tussen 1302 tot 1611 was het kasteel in het bezit van de familie Rožmberk. Deze Tsjechische familie heeft die naam niet altijd gevoerd. Oorspronkelijk stonden zij als Vitkovec (Witigonen) bekend. De vader van Petr Vok (geb. 1262) verdeelde zijn bezittingen onder zijn vijf zoons, die nadien een wapenschild met een vijfbladige roos voerden. Sinds die tijd wordt de naam Rožmberk gebruikt. De kleurencombinatie was voor elke zoon anders. Het embleem van Petr Vok, die onder andere de stadjes Cesky Krumlov en Rožmberk in het bezit kreeg, bestond uit een rode roos op een zilveren vlak. Het embleem komt u op vele plaatsen in Zuid-Bohemen tegen. In de hal van het kasteel hangt een kopie van een schilderij van Antonín Streer dat de verdeling van het bezit en de rozen voorstelt.
Vooral Willem Rožmberk heeft zijn stempel op het interieur van de burcht gedrukt. Aan het einde van de zestiende eeuw liet hij het kasteel in de renaissancestijl restaureren en moderniseren. Wegens geldgebrek verkocht Petr Vok, de laatste telg van het geslacht, het kasteel in 1601 aan keizer Rudolf II. Deze schonk het in 1622 aan Jan Oldrich van Eggenberg als dank voor zijn hulp in de Dertigjarige Oorlog. In de periode dat de Eggenbergs het kasteel in bezit hadden werd het complex in de barokstijl verbouwd. Het uiterlijk onderging echter geen vergaande veranderingen zodat de renaissancestijl ook nu nog overheerst. In 1717 stierf het geslacht Eggenberg uit en door overerving kreeg de familie Schwarzenberg het kasteel in eigendom. Zij hebben slechts enkele veranderingen aangebracht. In 1940 werd het kasteel door de Gestapo in beslag genomen omdat de Schwarzenbergs werden beschuldigd van antifascistische praktijken.
Als u het kasteel nadert, passeert u de drooggevallen slotgracht waarin enkele beren een onderkomen hebben gevonden. Al in de 16e eeuw liepen deze dieren hier rond. Volgens de verhalen stammen de Rožmberks af van het Italiaanse geslacht Orsinis. De Latijnse naam hiervoor is Ursus en dat betekent ‘beer’. ‘De beschermers van de tere roos’, zo noemde de dichter Šimon Lomnicky z Budce (1552-1623) de beren in zijn gedicht ‘het Rožmberk wapenschild’:
Naast de roos staan twee beren oplettend bewaken zij de bloem God zelf, vol lof en eer zal de roos eeuwig beschermen.
U betreedt het kasteel door de Latrán poort. Boven de poort is een inscriptie aangebracht met de woorden: ‘Audi, vide et tace, si vis vivere in pace’ (luister, kijk en zwijg als u in vrede wilt leven). De rondleiding voert langs een zestiental vertrekken. Het meest indrukwekkend is de rococo maskerzaal (beschilderd in 1748), waar sprookjesfiguren en personages uit de Commedia dell’arte zich prima lijken te vermaken. De schilder van deze prachtige zaal, Josef Lederer, woont het feest al koffiedrinkend bij. Voor een aantal van de andere feestvierders hebben bekende persoonlijkheden uit die tijd model gestaan. Wellicht herkent u iemand uit de portretgalerij.
Over een uit drie verdiepingen bestaande brug (1764) komt u in de tuinen, waar tussen 1706 en 1708 het lustslot Bellaria werd neergezet. De wanden van dit slot zijn toepasselijk met liefdestaferelen beschilderd. In het park bevinden zich ook twee theaters. Een daarvan is gehuisvest in een achttiende-eeuws barok gebouw en wordt door een hoge brug verbonden met het kasteel. Het tweede is een openluchttheater met een roterende toeschouwerstribune.
Aan de voet van de kasteelheuvel ligt de wijk Latrán met zijn vele fraaie renaissancehuizen. De naam schijnt in de veertiende eeuw door monniken aan het ommuurde stadsdeel gegeven te zijn: ‘Castellum Boni Latronis’ (vesting van de goede dieven). Er bevindt zich hier een bierbrouwerij uit de zestiende eeuw en het met sgraffito gedecoreerde voormalige stadhuis. Via een brug over de Moldau bereikt u de oude stadskern. Aan het charmante marktplein staat het renaissancistische raadhuis, waarvan de voorhof in gotische stijl is uitgevoerd. De straat Horní Ulice leidt naar de Sint-Vituskerk. Deze hallenkerk werd gebouwd in de eerste helft van de vijftiende eeuw. In deze straat bevindt zich ook het stedelijk museum. Een model van de stad in keramiek geeft een indruk van de stad zoals deze er rond 1800 uitzag.
'Zuid-Bohemen