Zuid-Bohemen

Swipe

Tábor

Johannes Hus werd in 1371 geboren. Al op 25-jarige leeftijd was hij rector van de Karelsuniversiteit te Praag. In 1400 werd hij tot priester gewijd. Twee jaar later preekte hij in het Tsjechisch (in plaats van in het Duits) in de Praagse Bethlehemskapel.

Jan Hus verzette zich tegen misstanden in de katholieke kerk, zoals de verkoop van geestelijke ambten en de enorme rijkdommen van de kerk en de geestelijkheid. Hij was een voorstander van het houden van de mis in de Tsjechische taal en van de communie onder tweeërlei gedaanten, dat wil zeggen brood én wijn voor de communiegangers. Vanaf het begin van de dertiende eeuw was de wijn uit de kelk gereserveerd voor de priester, als teken van superioriteit over de gewone gelovigen. Jan Hus wilde iedereen uit de kelk laten drinken, als teken van gelijkheid van alle mensen voor God.

De leidende geestelijkheid was over zijn optreden en zijn populariteit niet erg te spreken en deed Jan Hus in de ban. Hij trok zich hier niets van aan en bleef doorgaan met preken. Niet lang daarna werd hij naar het concilie van Konstanz ontboden. Omdat keizer Sigmund hem een vrijgeleide beloofde ging hij naar Konstanz. Daar werd Hus als ketter veroordeeld en op 6 juli 1415 op de brandstapel ter dood gebracht. Milán Kundera schreef in zijn boek ‘Het leven is elders’ over de dood van Jan Hus het volgende:

‘Magister Johannes Hus en Giordano Bruno konden onmogelijk door het zwaard of door de strop hun levenseinde vinden, doch alleen op de brandstapel. Hun leven veranderde in signaalvuur, in het licht van een vuurtoren, in een fakkel, brandend door de eeuwen heen; want het lichaam is tijdelijk en de gedachte eeuwig en het trillende wezen van de vlam is het beeld van de gedachte.’

Tábor werd in de vijftiende eeuw door de meest felle aanhangers van Jan Hus gesticht: de taborieten. De versterkte stad werd genoemd naar de bijbelse berg Tabor (Mattheüs 17, 1-9). Op deze berg zat Jezus Christus met de apostelen Petrus, Jakobus en Johannes toen Mozes en Elia verschenen en met Jezus in gesprek kwamen. Een stem klonk uit een heldere wolk die hen overschaduwde: ‘Dit is Mijn enige Zoon, de Man naar Mijn hart. Luister naar Hem.’

In 1420 werd een communistische samenleving gevormd. Hun motto was: ‘in Tábor is niets van mij en niets van jou, iedereen heeft in alles een gelijk aandeel.’ Midden op het marktplein stonden in die tijd grote tonnen, waarin nieuwkomers hun eigendommen konden deponeren. Vervolgens moesten zij een door de gemeenschap opgelegde taak vervullen. De verdediging van de stad viel onder de verantwoordelijkheid van drie gekozen legeraanvoerders. Een van hen was Jan Žižka van Trocnov. Onder zijn leiding werd de stad verdedigd tegen de aanvallen van de legers van de paus en katholieke edelen. De gematigde utraquisten keerden zich uiteindelijk ook tegen de taborieten. In 1434 kwam een einde aan de levenswijze van de radicale hussieten toen zij in de slag bij Lipany door de edelen werden verslagen. Maar de gedachten van de hussieten leefden voort.

De inwoners van de stad sloten zich aan bij meer gematigde groepen. Zij bleven zich verzetten tegen de centraliserende macht van de katholieke Habsburgers. In 1618 kwam het opnieuw tot een confrontatie. Bij de slag op de Witte Berg dolven zij echter als laatste Boheemse stad het onderspit.

Van de verdedigingsmuren zijn nog een groot aantal resten te vinden. Het onregelmatige stratenplan met diverse doodlopende steegjes moest de stad nog beter verdedigbaar maken tegen de vijand. De kronkelige straatjes worden geflankeerd door mooie vijftiende- en zestiende-eeuwse huizen.

Het hart van de oude stad is het charmante plein, Žižkovo Námestí, waaraan prachtige huizen staan. Aan dit plein staat ook het voormalige raadhuis uit de vijftiende eeuw dat nu als Hussitisch museum is ingericht.

Hier vindt u het stadswapen met daarop afbeeldingen van Jan Hus, Jan Žižka, Prokop de Grote, Hiëronymus van Praag en een adamietengroep (een hussitische afscheidingsgroepering). In het museum is een kopie van de petitie te zien die door 452 Boheemse en Moravische edelen was ondertekend uit protest tegen de executie van Jan Hus. Zij boden deze petitie aan Sigismund, koning van Bohemen en keizer van het Roomse Rijk aan. Het originele document bevindt zich in Edinburgh. Ook een hussietenvaandel behoort tot de collectie. Na de dood van Johannes Hus verscheen de lekenkelk als revolutionair symbool op de vlag, het zegel en het embleem. Opvallend is verder een gepantserde wagen, de voorloper van de moderne tank. Deze wagen was een uitvinding van Jan Žižka.

Onder het museum en ook daaromheen strekt zich een labyrint van onderaardse gangen uit. Deze gangen werden in de hussieten-oorlogen als wapenarsenaal en als schuilplaats gebruikt. Vanwege de lage temperatuur (7 à 8 °C) werd in de gangen ook wel bier opgeslagen. Een deel van de gangen is voor het publiek geopend.

Op het plein staat de kerk die gewijd is aan de verheerlijking van Jezus Christus op de berg Tabor (Chrám Promenení Krista Pána, 1440-1516). De toren van de kerk is 77 meter hoog. Ook een fontein uit 1567 en het bronzen beeld van Jan Žižka van Trocnov (1877) staan op het plein. (In zijn geboorteplaats Trocnov, 10 kilometer ten zuidoosten van Ceské Budejovice bevindt zich een monument met een expositie.) Op het plein staan verder een tweetal stenen tafels. Hieraan werd door de hussieten het Avondmaal uitgedeeld. De straat Klokotská leidt naar de Bechynská poort en burcht Kotnov. Van de burcht is echter niet veel meer over. Oostelijk daarvan verbindt een middeleeuws bruggetje de oevers van een meertje. Wat noordelijker bevindt zich het Žižka bastion. Daar vlakbij staat de Maria Geboortekerk.

10 prachtige bestemmingen in Tábor en Tsjechië