Servië

Swipe

Film

De films van specifiek Servië zijn eigenlijk niet los te zien van de voormalige Joegoslavische filmindustrie. Eén van de grote voordelen van dat land was de ligging tussen Oost en West en de relatieve vrijheid die het genoot om kunst en cultuur uit beide werelden niet alleen te verkrijgen, maar ook te genieten en te combineren. Ziedaar de ooit zo florerende Joegoslavische filmindustrie: een aparte combinatie van zwarte humor uit het Oosten en Hollywood-achtige allure uit het Westen. Het gerucht ging dat dictator Tito een groot filmliefhebber was en ook gerust even de andere kant op wilde kijken, wanneer hij al zittend in de bioscoop werd getrakteerd op kritiek op zijn eigen regime.

Toen Joegoslavië uiteenviel kwam de filmindustrie ook in moeilijker vaarwater terecht. Helaas. Tot die tijd was er de vergane glorie van de Joegoslavische films, die – ironisch genoeg – veel vertelden over juist die culturele en historische kenmerken die later zo’n zwarte kant zouden tonen in de oorlog. Een goed voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld Ko to tamo peva (Wie zingt dat daar?) uit 1980. Deze klassieker vertelt over een groep mensen in een bus die door het land reizen, terwijl elders de oorlog uitbreekt. Vraag een willekeurige Serviër wat de beste film is die ooit op hun grondgebied gemaakt is en ze zullen Ko to tamo peva noemen. Ook de typische ingrediënten van de Joegoslavische cinema zitten in deze film: zwarte humor, melancholie, oerdomme en melige slapstick en doodserieuze ernst over de naargeestige kanten van het bestaan.

De man die deze bijzondere mix geperfectioneerd heeft en wereldwijd bekend heeft gemaakt, zo niet tussendoor ook nog de complete Balkan Beats hype van medio jaren 0 heeft aangewakkerd, is onmiskenbaar de regisseur Emir Kusturica.

Het is de vraag of we deze regisseur moeten scharen onder de Servische cinema, want hij is geboren en getogen in Bosnië-Herzegovina. In Sarajevo om precies te zijn. En daar wringt dan ook de schoen. De laatste jaren presenteert de voormalig Bosnische rockster en regisseur zich als Serviër, heeft zich laten omdopen in de Servisch-Orthodoxe kerk en laat zich regelmatig in de media uit over ‘de Servische zaak’. Misschien is het beter om deze onzinnige discussie of hij Bosniër of Serviër is hier achterwege te laten en vooral aandacht te besteden aan zijn bijzondere oeuvre.

Zijn eerste film Sjecaš li se Doli Bel? (1981; In Nederland uitgebracht als: Do You Remember Dolly Bell?) won meteen een Gouden Leeuw in Venetië. In 1985 volgde Otac na službenom putu (When Father Was Away on Business), een film die in Cannes een Gouden Palm kreeg en vijf Joegoslavische filmprijzen won. In 1989 kreeg Dom za vešanje (Time of the Gypsies) nog meer onderscheidingen. De film geeft een romantisch beeld van zigeuners op het Bosnische platteland, maar is ook een aanklacht tegen de omstandigheden waarin ze moeten leven.

Kusturica ging naar de Verenigde Staten en deed aan Columbia University in New York een regieopleiding. Zijn films worden daarna absurdistischer. De in Amerika geproduceerde komedie Arizona Dream met Johnny Depp, Faye Dunaway en Jerry Lewis in de hoofdrollen is daar het eerste voorbeeld van. De filmmuziek van Goran Bregovic gezongen door Iggy Pop was minstens zo succesvol als de film, die in 1993 een Gouden Beer in Berlijn won. Twee jaar later, nadat Kusturica zich in Belgrado had gevestigd, won zijn film Underground, een ironische vertelling van de recente Joegoslavische geschiedenis, weer een Gouden Palm in Cannes. De film kwam hem op kritiek in zijn geboorteland en in het Westen te staan, omdat die te pro-Servisch zou zijn. In 1998 werd werd zijn hilarisch meesterwerk over het zigeunerleven Crna macka, beli macor (Black Cat, White Cat) onderscheiden in Venetië. Net als Underground keert de film Život je cudo (Life is a Miracle) uit 2004 terug naar het Bosnië van 1992.

De oorlog is niet alleen een thema geworden voor Emir Kusturica, maar een hele generatie Servische filmmakers. De bekendste en ook deels zeer controversiële film die hier genoemd moet worden is Lepa sela lepo gore (Pretty villages pretty flames) van Srdjan Dragojevic uit 1996. Hierin wordt op vrij brute wijze de oorlog in beeld gebracht, opnieuw vermengd met humor.

Deze film kreeg ook veel kritiek, omdat er ook aandacht is voor het leed dat de Serviërs is aangedaan. Zeker in 1996, twee jaar na Srebrenica, lag dat nogal gevoelig. Inmiddels zijn er veel films die op een geheel eigen originele manier omgaan met de oorlog. Soms in verstilde drama’s (San Zimske Noc (Midwinternachtsdroom)) van Goran Paskaljevic uit 2004) en soms in extremiteiten die aantonen dat de samenleving volledig ontspoord is (Life and death of a porn gang van Mladen Ðoréevic uit 2009). Een relatief succesvolle film als Tamo i ovde (Here and there) van Darko Lungulov (met een bijrol voor Cindy Lauper) uit 2009 geeft een mooi beeld van juist de armoede en het verlangen te reizen of te emigreren.

Joegoslavië, en dus ook Servië, kende een bloeiende animatiecultuur. Naast de Zagrebse school bestond er ook een Belgradose school, waaruit bekende animatiefilmers zoals Rastko Iric en Veljko Biric voortkwamen. Elk jaar is er een filmfestival rondom de animatie films in Belgrado in oktober. Hier worden de meest creatieve en bijzondere films getoond, niet alleen uit Servië maar van de hele regio. Een aanrader voor wie geen Servisch spreekt, want veel animatiefilms zijn zonder tekst.

10 prachtige bestemmingen in Servië