Binnenlandse politiek na 1945
De eerste jaren na de bevrijding in Noorwegen stonden in het teken van de wederopbouw. De Noorse economie had een flinke knauw gekregen door de oorlog. Het verwoeste Finnmark moest compleet worden heropgebouwd, de zware industrie vanaf de grond opgetrokken. De economie trok langzaam aan. Een actieve economische politiek was kenmerkend voor het naoorlogse beleid van de opeenvolgende Noorse regeringen. De rechtvaardige verdeling van gelden voor de verschillende regio’s – de meeste steden liggen in het zuiden, het noorden ligt relatief geïsoleerd – is steeds een belangrijk item in de landelijke politiek geweest.
De sociaaldemocraten hadden van 1945 tot 1961 een meerderheid in het parlement. Ze legden de basis voor de verzorgingsstaat. Verzorgd van de wieg tot het graf met ziektegeld, kinderbijslag, ouderdoms- en invaliditeitsuitkeringen. De welvaartsstaat ging uit van het idee dat iedereen gelijk is en collectieve verantwoording.
In de jaren zeventig kwam er verzet tegen de verzorgingsstaat. De belastingen liepen hoog op, de eigen verantwoording dreigde verloren te gaan, mensen met uitkeringen werden te weinig gestimuleerd om aan de slag te gaan. Men sprak over een ‘therapiesamenleving’, het geloof in de maakbaarheid van de samenleving kwam op de tocht te staan.
Vanuit Groot-Brittannië en de VS, waar Margaret Thatcher en Ronald Reagan de scepter zwaaiden, waaide een conservatieve wind. De Koude Oorlog eindigde door de perestrojka- en glasnostpolitiek van Gorbatsjov rond 1990 en daarmee het geloof in de almachtige socialistische samenleving. Er kwam meer ruimte voor het marktdenken en het neoliberalisme deed ook in Noorwegen voorzichtig zijn intreden.
De aanslagen van 2011
In juli 2011 werd het vredige Noorwegen opgeschrikt door een dubbele aanslag, uitgevoerd door een jonge Noorse rechtse extremist, waarbij 77 mensen om het leven kwamen. In de regeringswijk van Oslo ontplofte een autobom en op het eilandje Ut
Geschiedenis
Rondreizen-HOT
Zonvakantie
Zonvakantie