De respectievelijke koningen Guize en Ayoso zagen zich begin 15e eeuw genoodzaakt zich over te geven aan de Europese vreemdelingen. Ze namen nieuwe namen aan (Luis en Alfonso), lieten zich bekeren tot het christendom en kregen wat grond toegewezen.

Militaire machthebbers

De Europese kolonisten onder aanvoering van Jean de Bethencourt kwamen aan land bij Ajuy aan de westkust en trokken naar het vruchtbare binnenland waar ze op veilige afstand van de door piraten geplaagde kust hun woningen bouwden rond de eerste kerk: Santa Maria de Betancuria. In opdracht van de Spaanse koning werd het land verdeeld in señoríos (waarop lijfeigenen te werk gesteld werden.

Vanaf de 18e eeuw profiteerde het leger van de afwezigheid van de señors (leenheren) die zelf liever op andere Canarische eilanden woonden, en trok meer macht naar zich toe. Deze coroneles (kolonels) vormden een eigen machtscentrum in La Oliva  van waaruit zij politieke en economische zaken bestierden. De hoogste rangen in het leger waren overerfbaar en een eeuw lang vormden de militairen een machtige gesloten cirkel, mede door strategische huwelijken tussen steeds dezelfde families.